ECLI:NL:RBDHA:2025:11473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
11624324 \ RP VERZ \ 25-50247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van de overeenkomst tussen verzoeker en De Unie als arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht

In deze zaak verzoekt [verzoeker] om te verklaren dat er tussen hem en De Unie, dan wel [bedrijfsnaam 1], een arbeidsovereenkomst heeft bestaan van 1 juni 2010 tot 1 februari 2025. [verzoeker] stelt dat de feitelijke situatie na 1 juni 2010 niet is gewijzigd en dat de opzegging van de overeenkomst onregelmatig was, waardoor hij recht heeft op diverse vergoedingen. De Unie en [bedrijfsnaam 1] verweren zich door te stellen dat de werkzaamheden van [verzoeker] niet als een arbeidsovereenkomst gekwalificeerd kunnen worden, maar als een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf en de gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest. De rechter concludeert dat de overeenkomsten tussen [verzoeker] en De Unie niet als arbeidsovereenkomst kunnen worden aangemerkt, omdat partijen zich meer als opdrachtgever en opdrachtnemer hebben gedragen. De verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
NvE/c
Zaaknummer / rekestnummer: 11624324 \ RP VERZ 25-50247
Beschikking van 26 juni 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. J.C.E. Savelsbergh,
tegen

1.VERENIGING UNIE VAN WATERSCHAPPEN,

gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: De Unie,
gemachtigde: mr. A.M. Mellema,
2. [bedrijfsnaam 1] B.V.,
gevestigd te Helmond,
hierna te noemen: [bedrijfsnaam 1]
gemachtigde: mr. T. van den Haselkamp,
verwerende partijen,
hierna samen te noemen: Verweerders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] met producties
- de brief van 8 mei 2025 van [verzoeker] met aanvullende productie 26,
- het verweerschrift van [bedrijfsnaam 1] met producties,
- het verweerschrift van De Unie met producties,
- de brief van 13 mei 2025 van De Unie met aanvullende producties 24 en 25,
- de akte wijziging en vermeerdering van verzoeken van 13 mei 2025
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en door [verzoeker] spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] 1972, is sinds 7 januari 2002 in dienst getreden bij De Unie. De functie van [verzoeker] was Systeembeheerder bij de afdeling Bedrijfsvoering voor 30 uur in de week. Vanaf 7 januari 2003 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet. Zijn salaris bedroeg op dat moment € 2.073,24 bruto per maand.
2.2.
Op 2 juni 2004 is [verzoeker] een eenmanszaak gestart onder de naam [bedrijfsnaam 2] . Deze eenmanszaak houdt zich bezig met het bouwen en beheren van websites voor derden.
2.3.
De Unie is de overkoepelende vereniging van alle 21 waterschappen in Nederland. Zij vertegenwoordigt de waterschappen in het nationale en internationale speelveld, behartigt de belangen van de waterschappen en stimuleert kennisuitwisseling en samenwerking.
2.4.
In het voortgangsgesprek van 9 oktober 2008 tussen De Unie en [verzoeker] is onder meer besproken dat [verzoeker] sinds kort bezig is met de verbetering van de internet/extranetsite en dat die werkzaamheden hem een beter gevoel geven. Ondanks dat geeft De Unie aan dat het zowel voor de organisatie als [verzoeker] onverstandig is veel langer met elkaar door te gaan. Het gedrag en de houding van [verzoeker] worden niet langer getolereerd en zal hoe dan ook binnen afzienbare tijd leiden tot een eind van het dienstverband. [verzoeker] heeft daarbij aangegeven dat hij meer energie in zijn eigen bedrijf wil steken. De Unie heeft als voorbeeld aangegeven een startopdracht aan het bedrijf van [verzoeker] te geven als mogelijke compensatie voor het beëindigen van het dienstverband.
2.5.
In de brief van 9 juni 2009 heeft De Unie aan [verzoeker] laten weten dat het de bedoeling is om de arbeidsovereenkomst met hem in 2010 te beëindigen. De redenen daarvoor zijn het gedrag en de houding van [verzoeker] en daarnaast dat het systeembeheer anders zal worden opgezet in 2010, waarbij zijn functie komt te vervallen. De Unie is bereid om bij vertrek een (start) opdracht mee te geven aan [verzoeker] voor zijn eenmanszaak [bedrijfsnaam 2] en doet een voorstel.
2.6.
[verzoeker] heeft op 12 juni 2009 gereageerd op de brief van 9 juni 2009. Hij bevestigt dat er gesproken is over het uitbouwen van zijn eenmanszaak en dat hij dit kan overwegen indien hij een redelijke compensatie krijgt voor de rechten die hij opgeeft als hij vrijwillig vertrekt. Het voorstel van De Unie vindt [verzoeker] niet voldoende recht doen aan het risico dat hij loopt en komt met een tegenvoorstel.
2.7.
De Unie heeft in haar brief van 20 juli 2009 het volgende aan [verzoeker] geschreven:

(…)
In de met u gevoerde gesprekken zijn wij overeengekomen om uw dienstverband onder onderstaande condities per 1 juni 2010 te beëindigen. De redenen zijn u in eerdere brieven uiteengezet.
Uw dienstverband wordt beëindigd op 1 juni 2010.
Te rekenen van 1 juli 2009 tot 1 juni 2010 (einde dienstverband) wordt uw arbeidstijd gewijzigd van 30 naar 37 uur.
In deze periode zult u – naast uw werkzaamheden voor het systeembeheer – worden belast met het optimaliseren van de uniesites op basis van het door de directie destijds goedgekeurde stappenplan.
Per 1 juni 2010 wordt u via uw eigen bedrijf voor een periode van 2 jaar ingehuurd voor maximaal 16 uur per week voor een uurtarief van € 60,-- exclusief B.T.W. Van deze uren zult u 14 uren besteden aan onderhoud van de geoptimaliseerde websites en 2 uren voor systeembeheer. Uw offerte voor deze opdracht kunt u begin 2010 zenden naar (…)
2.8.
De Unie is [verzoeker] ( [bedrijfsnaam 2] ) na 2010 blijven inhuren. Vanaf 2020 is dat middels onderhandse aanbestedingen gebeurd.
2.9.
[bedrijfsnaam 1] is een organisatie met een gecertificeerd Bovib keurmerk en richt zich onder meer op het leveren van MSP-diensten, brokerdienstverlening en contractmanagement. Met betrekking tot contractmanagement ondersteunt [bedrijfsnaam 1] organisaties bij de inzet van interim-professionals door de administratieve en financiële afhandeling volledig te verzorgen.
2.10.
De Unie heeft een Europese openbare aanbesteding uitgeschreven voor de inhuur van personeel via een broker. Deze aanbesteding beoogde het sluiten van een raamovereenkomst met één opdrachtnemer die De Unie zou ontzorgen op het gebied van extern personeel. [bedrijfsnaam 1] heeft uiteindelijk de raamovereenkomst gegund gekregen en is medio 2024 als broker tussen [verzoeker] en De Unie gaan functioneren.
2.11.
[bedrijfsnaam 1] heeft een ondernemerscheck uitgevoerd op [verzoeker] ( [bedrijfsnaam 2] ) om te controleren of [bedrijfsnaam 2] ook daadwerkelijk als ondernemer naar buiten trad. Deze controle heeft plaatsgevonden op basis van aangeleverde informatie van [verzoeker] zelf en op grond van zelfstandig onderzoek in de Kamer van Koophandel, het hebben van een aansprakelijkheidsverzekering en het raadplegen van social media.
2.12.
Eind oktober 2024 heeft De Unie [verzoeker] meegedeeld dat de overeenkomst op 1 februari 2025 niet wordt verlengd. [bedrijfsnaam 1] heeft dit vervolgens begin januari 2025 aan [verzoeker] meegedeeld.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt – kort gezegd – om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat tussen [verzoeker] en De Unie, dan wel laatstelijk met [bedrijfsnaam 1] , van 1 juni 2010 tot 1 februari 2025 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, waarbij [bedrijfsnaam 1] vanaf 1 februari 2024 de rechtsopvolger is van De Unie.
Daarnaast verzoekt [verzoeker] om De Unie dan wel [bedrijfsnaam 1] te veroordelen tot betaling van:
  • de wettelijke transitievergoeding;
  • de gefixeerde schadevergoeding vanwege de niet juiste toegepaste opzegtermijn;
  • 8% vakantiegeld en 13% IKB over de vergoeding van de periode 1 april 2020 tot en met 1 februari 2025;
  • de billijke vergoeding van € 180.000,- bruto;
  • de wettelijke rente over voornoemde vergoedingen.
Tot slot De Unie, dan wel [bedrijfsnaam 1] te veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke en correcte specificaties aan [verzoeker] op straffe van een dwangsom.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat hij sinds 7 januari 2002 in dienst is van De Unie, omdat de feitelijke situatie na 1 juni 2010 niet is gewijzigd. In 2024 is [bedrijfsnaam 1] er tussengeschoven om een papierenwerkelijkheid te creëren. De overeenkomst tussen [verzoeker] en De Unie is te (her)kwalificeren als een arbeidsovereenkomst. De opzegging tegen 1 februari 2025 van die overeenkomst is daarom onregelmatig en heeft [verzoeker] recht op de verzochte vergoedingen.
3.3.
Verweerders voeren verweer en stellen dat de verzoeken moet worden afgewezen. Zij voeren ‑ samengevat ‑ aan dat de werkzaamheden die [verzoeker] heeft verricht gelet op de gezichtspunten uit het Deliveroo arrest niet te kwalificeren zijn als een arbeidsovereenkomst, maar als een overeenkomst van opdracht.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen houdt in de eerste plaats verdeeld hoe de overeenkomst(en) tussen partijen gekwalificeerd moet(en) worden. In zijn arrest van 24 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:443 Deliveroo) heeft de Hoge Raad ten aanzien van de zogenaamde kwalificatievraag bevestigd dat door uitleg aan de hand van de Haviltex-maatstaf moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen en dat als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst deze als zodanig moet worden aangemerkt. Voor de kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst al dan niet onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt afhangt van alle omstandigheden in onderling verband bezien, waarbij onder meer van belang kunnen zijn de volgende negen gezichtspunten:
de aard en duur van de werkzaamheden,
de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald,
de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht,
het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren,
de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen,
de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd,
de hoogte van deze beloningen,
de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt,
gedraagt degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.
4.2.
Tot slot hangt het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.
Vaststelling overeengekomen rechten en verplichtingen
4.3.
Op basis van de vaststaande feiten wordt in dit geval voldaan aan de omschrijving van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] heeft immers vanaf 1 juni 2010 tot 1 februari 2025 werkzaamheden verricht voor De Unie. De werkzaamheden bestonden uit applicatiebeheer/webprogrammering waarbij hij de websites en applicaties die binnen De Unie worden gebruikt moest beheren en optimaliseren. Daartegenover stond een beloning die werd betaald na facturering. Hoewel aan alle onderdelen voor de arbeidsovereenkomst lijkt te worden voldaan leidt dat nog niet direct tot de vaststelling dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Deze onderdelen komen ook voor bij een overeenkomst van opdracht.
Kwalificatie van de overeenkomsten
4.4.
De kantonrechter komt op basis van voornoemde gezichtspunten tot de conclusie dat de overeenkomsten tussen [verzoeker] en De Unie niet gekwalificeerd dienen te worden als een arbeidsovereenkomst. Hierna zal worden toegelicht hoe tot dat oordeel is gekomen.
Ad a. aard en duur van de werkzaamheden
4.4.1.
Vast staat dat [verzoeker] op 7 januari 2002 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is getreden bij De Unie. Deze arbeidsovereenkomst, die laatstelijk zag op een arbeidsomvang van 37 uur per week, is met wederzijds goedvinden beëindigd per 1 juni 2010. Per diezelfde datum is [verzoeker] via zijn eigen bedrijf ingehuurd door De Unie voor maximaal 16 uur per week. Anders dan [verzoeker] heeft betoogd is niet gebleken dat de werkzaamheden die hij in dienstverband verrichtte gelijk waren aan de werkzaamheden die hij vanaf 1 juni 2010 is gaan verrichten. Hij had een arbeidsovereenkomst voor de functie systeembeheerder en verrichtte geen, tot nauwelijks applicatiebeheer of webprogrammering. De Unie heeft ter onderbouwing van haar betwisting gewezen op het voortgangsgesprek van 9 oktober 2008. Daarin wordt benoemd dat hij sinds kort bezig is met de verbetering van de internet/extranetsite en dat die werkzaamheden hem een beter gevoel geven. Na de arbeidsovereenkomst is [verzoeker] wel een lange periode nog werkzaam geweest bij De Unie, namelijk van 1 juni 2010 tot 1 februari 2025. Daarbij is steeds gebruik gemaakt van een overeenkomst van opdracht voor de duur van twee of één jaar met verlengingsmogelijkheden.
4.4.2.
Dit gezichtspunt biedt gelet op de lange periode meer aanknopingspunten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst dan voor een overeenkomst van opdracht.
Ad b. de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald
4.4.3.
Hoewel [verzoeker] heeft betoogd dat hij verplicht was om de helft van zijn uren op zijn vaste werkplek bij De Unie uit te voeren heeft hij dat niet onderbouwd. Dat in de eerste overeenkomst vermeld stond dat hij zijn toegangspas mocht blijven gebruiken en dat hij alleen binnen reguliere werktijden op kantoor mocht werken maakt dat niet anders. Het is niet ongebruikelijk dat externen beschikken over een toegangspas om hun werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Bovendien is in de contracten, die tot medio 2020 door [verzoeker] zijn opgesteld, door hem zelf bedongen dat De Unie zal zorg dragen voor een vaste werkplek. Daarnaast staat in de overeenkomst dat [verzoeker] is toegestaan de werkzaamheden buiten het pand van De Unie uit te voeren. Van enige verplichting vanuit De Unie om op kantoor aanwezig te zijn is dan ook niet gebleken.
4.4.4.
Verder kan vastgesteld worden dat [verzoeker] vrij was om zijn uren in te delen zoals hij wilde. Dat hij de functie tegen een omvang van 16 uur per week moest vervullen is onvoldoende gebleken. Uit de contracten blijkt dat voor de ingehuurde periode een maximaal aantal uren worden toebedeeld. Zo is bijvoorbeeld in het contract van 8 maart 2016 (productie 6 bij verweerschrift van De Unie) [verzoeker] voor 1664 uur ingehuurd voor een periode van 1 juni 2016 tot en met 31 mei 2018. Deze uren worden flexibel ingezet met een richtlijn van 16 uur per week en deze zullen achteraf worden gedeclareerd. Niet ingezette uren zullen na de contractperiode alsnog worden ingezet binnen een redelijke termijn. Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat [verzoeker] vrij was om de uren in te zetten zoals hij zelf wilde. Op deze wijze is ook uitvoering gegeven aan de overeenkomst. Niet elke periode werd exact de 16 uur per week gedeclareerd.
De werkzaamheden zelf kon [verzoeker] , anders dan hij zelf heeft gesteld, naar eigen inzicht verrichten en bestonden niet uit slechts 16 uur werken, maar uit het uitvoeren van de opdracht namelijk het onderhouden en het optimaliseren van de websites. Dat hij verantwoording aflegt aan bepaalde personen binnen De Unie maakt nog niet dat er sprake is een gezagsverhouding. Ook een opdrachtgever kan controleren of de werkzaamheden naar tevredenheid worden uitgevoerd. [verzoeker] heeft niet gesteld en evenmin is dat gebleken, dat De Unie concrete instructies heeft gegeven hoe hij zijn werkzaamheden diende uit te voeren. De Unie heeft onweersproken gesteld dat zij uitsluitend controleerde of de website functioneerde.
4.4.5.
Uit het voorgaande concludeert de kantonrechter dat dit gezichtspunt meer richting het bestaan van een overeenkomst van opdracht neigt dan naar een arbeidsovereenkomst.
Ad c. de inbedding van het werk in de organisatie en de bedrijfsvoering
4.4.6.
Hoewel [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij de functie van applicatiebeheerder/webprogrammeur al vanaf 7 januari 2002 vervulde en dat hij die functie na 1 juni 2010 ongewijzigd is blijven uitoefenen, is hiervoor onder 4.4.1 al geoordeeld dat juist niet is gebleken dat de werkzaamheden gelijk waren. Daarentegen heeft [verzoeker] wel vanaf 2010 min of meer dezelfde werkzaamheden voor De Unie verricht. Maar dit maakt die werkzaamheden nog geen onderdeel van de kerntaak van De Unie. Niet in geschil is dat De Unie de waterschappen vertegenwoordigt in het nationale en internationale speelveld, waarbij zij de belangen behartigt van de waterschappen en kennisuitwisseling en samenwerking stimuleert. Dat zij voor haar kerntaak gebruik maakt van websites maakt het onderhoud van die websites nog geen kerntaak van De Unie. De omstandigheid dat [verzoeker] moest samenwerken met collega’s van De Unie die wel een arbeidsovereenkomst hebben kan evenmin leiden tot de conclusie dat hij is ingebed. Hij was de enige die deze werkzaamheden verrichtte. De vermelding in de aanbesteding onder welk team de werkzaamheden uitgevoerd moesten worden leidt niet tot een inbedding van het werk in de organisatie. Hierbij is relevant dat [verzoeker] volledig zelfstandig werkte, omdat uitsluitend naar het resultaat werd gekeken of de websites goed functioneerde.
4.4.7.
Wat betreft dit gezichtspunt zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
Ad d. het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren,
4.4.8.
In de meeste overeenkomsten die partijen hebben gesloten stond een bepaling opgenomen dat de opdrachtnemer zich bij ziekte of anders, kon laten vervangen door een ander. In een aantal overeenkomsten was dit niet opgenomen. Feit is dat [verzoeker] zich geen enkele keer heeft laten vervangen. De Unie heeft daarover nog opgemerkt dat gelet op het beperkte aantal uren per week en de vrijheid die [verzoeker] had om die uren in te delen eventuele ziektes eenvoudig kon worden opgevangen. Dit gezichtspunt geeft dan ook niet een eenduidige aanwijzing voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.
Ad e. de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen.
4.4.9.
Tussen partijen staat vast dat De Unie op 9 juni 2009 aan [verzoeker] heeft meegedeeld dat zij de arbeidsovereenkomst met hem wilde beëindigen. De redenen daarvoor waren het gedrag en de houding van [verzoeker] wat communicatie betreft jegens collega’s en externen. Daarnaast wilde De Unie het systeembeheer anders gaan opzetten in 2010 waardoor zijn functie zou komen te vervallen. Welke functie qua inhoud in die periode al aan het verschuiven was. Vervolgens heeft De Unie [verzoeker] een voorstel gedaan om hem een startopdracht mee te geven voor zijn bedrijf. Anders dan [verzoeker] stelt blijkt uit de stukken niet dat hij zich heeft verzet tegen deze gang van zaken. Hij heeft in een reactie van 12 juni 2009 alleen gemeld dat hij het voorstel van De Unie geen recht vindt doen aan de risico’s die hij loopt bij het vrijwillig afstand doen van zijn arbeidsrechtelijke rechten. Vervolgens heeft hij een tegenvoorstel gedaan. Na enige onderhandelingen heeft dit geresulteerd in de eerste overeenkomst van opdracht die per 1 juni 2010 is ingegaan.
4.4.10.
Gelet op de geschetste omstandigheid dat De Unie sowieso van [verzoeker] af wilde is het voorstelbaar dat [verzoeker] zich min of meer gedwongen voelde om zijn arbeidspositie op te geven om vervolgens als zelfstandige aan de slag te kunnen gaan. Daarentegen heeft hij zijn positie met wensen kunnen uit onderhandelen. Dit vormt daarom meer een aanwijzing voor het bestaan van een overeenkomst van opdracht dan van een arbeidsovereenkomst.
Ad f. de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd
4.4.11.
De kantonrechter volgt [verzoeker] niet in zijn stelling dat De Unie de voorwaarden voor de samenwerking dicteerde. Dit vindt in ieder geval onvoldoende steun in de stukken. [verzoeker] heeft steeds onderhandeld over zijn uurtarief, heeft in de eerste overeenkomsten zijn algemene voorwaarden van toepassing weten te verklaren en het gemiddeld aantal uren per week naar boven weten te brengen. De uren worden maandelijks gefactureerd waarbij 21% btw in rekening werd gebracht. Er is geen loonbelasting ingehouden of afgedragen. [verzoeker] was zelf verantwoordelijk voor zijn inkomstenbelasting. Dat er maandelijks een vaste betaling plaatsvond wat lijkt op salarisbetaling heeft De Unie gemotiveerd weersproken door te wijzen op de verschillende aantal uren die gedeclareerd werden. De kantonrechter acht dit allemaal omstandigheden die meer lijken op een overeenkomst van opdracht dan op een arbeidsovereenkomst.
Ad g. de hoogte van deze beloningen
4.4.12.
De Unie heeft gemotiveerd gesteld dat het uurtarief dat betaald is aan [verzoeker] vele malen hoger is dan hij verdiend zou hebben in loondienst. Dat De Unie de vergoeding op 50% heeft gesteld van wat zij aan andere externe bedrijven voor ICT-diensten betaalt is niet vast komen te staan. De Unie heeft immers dat uitdrukkelijk bestreden. [verzoeker] heeft dit ook niet nader onderbouwd. Bovendien was zijn laatste uurloon in mei 2010 € 26,18 bruto (incl. IKB-budget). Dit leidt daarom tot de conclusie dat de beloning meer past bij een overeenkomst van opdracht.
Ad h. de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt
4.4.13.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij nauwelijks economisch risico liep en geen investeringen heeft gedaan voor software of laptop. Verder mocht hij altijd 16 uur per week declareren ook als ze niet waren gemaakt, omdat deze als een tegoed werden opgepot. De Unie heeft dit gemotiveerd weersproken. Uit productie 19 bij het verweerschrift van De Unie blijkt ook dat [verzoeker] het beheer deed van de domeinnamen die hij door factureerde aan De Unie. Hij was dus wel degelijk afhankelijk van de betaalbereidheid van De Unie. Daarnaast heeft hij zijn aansprakelijkheid in zijn algemene voorwaarden beperkt en in ieder geval vanaf eind 2020 een Aansprakelijkheidsverzekering Bedrijven en een Rechtsbijstandverzekering Bedrijven afgesloten. Een en ander wijst meer in de richting van een overeenkomst van opdracht dan op het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
Ad i. gedraagt degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer
4.4.14.
De Unie heeft gesteld dat [verzoeker] naast de werkzaamheden bij De Unie ook andere opdrachtgevers heeft. [verzoeker] heeft daarover verklaard dat het slechts een klein aantal was omdat het naast de 16 uur per week bij De Unie het niet mogelijk was om zijn onderneming verder uit te breiden. Deze verklaring staat echter haaks op de ondernemerschecklist die [verzoeker] heeft ingevuld voor zijn laatste werkzaamheden in 2024. Welke werkzaamheden liepen via [bedrijfsnaam 1] . In die checklist staat dat hij gemiddeld 32-50 uur per week voor zijn onderneming werkt, hij naar buiten toe als zelfstandig ondernemer optreedt, hij geen acquisitie doet omdat hij daarvoor onvoldoende tijd heeft en voldoende werk heeft en tot slot dat hij de afgelopen 24 maanden drie of meer opdrachtgevers heeft gehad. Bovendien heeft De Unie onweersproken gesteld dat [verzoeker] vanaf 2016 zijn algemene voorwaarden heeft uitgebreid met een bepaling waarmee hij de intellectuele eigendom naar zich toetrekt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoeker] tegen het licht van deze feiten onvoldoende onderbouwd dat hij geen ondernemer is, zodat ervan wordt uitgegaan dat hij zich als ondernemer heeft gedragen.
4.4.15.
Ook dit gezichtspunt wijst dus meer in de richting van een overeenkomst van opdracht dan een arbeidsovereenkomst.
Conclusie
4.5.
Alle voorgaande omstandigheden in onderling verband bezien concludeert de kantonrechter dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten niet kunnen worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Partijen hebben zich bij de inrichting van de overeenkomst (de overeengekomen rechten en plichten) en de wijze waarop zij daaraan uitvoering hebben gegeven meer gedragen als opdrachtgever en opdrachtnemer dan als werkgever en werknemer. Omdat geconcludeerd wordt dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht kan er geen sprake zijn geweest van een arbeidsrechtelijk onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst door De Unie. De daaraan gekoppelde vergoedingen stranden daarom. Daarnaast kan er ook geen sprake zijn van opvolgend werkgeverschap van [bedrijfsnaam 1] als [verzoeker] al niet in dienst was, zodat de verzoeken tegen [bedrijfsnaam 1] ook worden afgewezen.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van Verweerders worden begroot op ieder € 1.221,00 (€ 1.086,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 1.221,00 aan de zijde van De Unie, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 1.221,00 aan de zijde van [bedrijfsnaam 1] , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad [1] .
Deze beschikking is gegeven door mr. N.F.H. van Eijk en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.