ECLI:NL:RBDHA:2025:11454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24845 en NL25.24846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag op 2 juni 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te hebben, betwist deze verantwoordelijkheid en voert aan dat hij in Duitsland onmenselijk behandeld is en dat zijn vingerafdrukken onder dwang zijn afgenomen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen grondslag is voor de overdracht aan Duitsland. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 11 april 2024 asiel heeft aangevraagd in Duitsland, en Duitsland heeft op 9 mei 2025 ingestemd met de terugname van eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn rechten in Duitsland in gevaar zijn. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24845 (beroep) en NL25.24846 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. C.M.E. Schreinemacher),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 juni 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1999 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat er geen grondslag is om overgedragen te worden aan Duitsland. Eiser heeft in Duitsland geen asiel aangevraagd. Opname in Eurodac kan ook plaatsvinden wanneer er een andere reden is om de gegevens in te voeren in Eurodac dan een asielaanvraag. De vingerafdrukken van eiser zijn onder dwang afgenomen en dat hield geen verband met een asielverzoek. Nederland is het enige land waar eiser asiel heeft aangevraagd. Eiser kreeg in Duitsland geen eten en drinken in de opvang. Het had geen zin om hierover te klagen, want eiser zat niet in een asielprocedure. Mocht eiser wel in een asielprocedure hebben gezeten, dan heeft Duitsland in strijd gehandeld met de Opvangrichtlijn. Eiser is onmenselijk behandeld, waardoor er sprake is van een behandeling in strijd met het Handvest [2] en het EVRM. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Grondslag voor overdracht
5. De rechtbank gaat niet mee in eisers stelling dat er geen grondslag bestaat voor een overdracht aan Duitsland. Uit het Eurodac rapport van 23 april 2025 blijkt dat eiser op 11 april 2024 asiel heeft aangevraagd in Duitsland. Uit vaste jurisprudentie [4] volgt dat verweerder in beginsel mag afgaan op informatie uit Eurodac over de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat. Verweerder heeft op 4 mei 2025 aan Duitsland verzocht om eiser op grond van artikel 18, lid 1, onder d, van de Dublinverordening terug te nemen. Duitsland heeft het claimakkoord op 9 mei 2025 gegeven. Hieruit blijkt dat eisers asielaanvraag in Duitsland in behandeling is genomen en is afgewezen. Eisers stelling dat er geen sprake is geweest van een asielprocedure gaat dus niet op.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser om te beginnen aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De Afdeling [5] heeft in de uitspraak van 8 november 2023 [6] nog geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt in dit kader dat Duitsland onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. De enkele stellingen van eiser dat hij in Duitsland geen eten en drinken kreeg, dat hij buiten moest slapen, dat hij onmenselijk behandeld is en dat hij gedwongen is zijn vingerafdrukken af te geven, zonder dit te onderbouwen met stukken die eiser persoonlijk betreffen, zijn onvoldoende om tot het oordeel te leiden dat Duitsland zich ten opzichte van eiser niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Duitse asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins beklaagt bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van V. Nooteboom griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
3.Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:74 en
5.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.