ECLI:NL:RBDHA:2025:1143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL25.622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel

Op 28 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.G. Smouter, een voorlopige voorziening heeft gevraagd na een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 3 januari 2025 besloten de aanvraag van verzoekster voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, met het argument dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen indien er beroep is ingesteld en er onverwijlde spoed vereist is. De rechter heeft vastgesteld dat de rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel in een andere beroepszaak door een meervoudige kamer van dezelfde rechtbank zal worden behandeld. Hierdoor is de huidige zaak nog niet aan de beurt voor een inhoudelijke behandeling.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het belang van verzoekster om de uitkomst van haar beroep in Nederland af te wachten, zwaarder weegt dan de belangen van de minister. Het niet treffen van een voorziening zou kunnen leiden tot onomkeerbare gevolgen voor verzoekster, aangezien zij dan aan België zou worden overgedragen terwijl de rechtbank nog niet heeft beslist op de geschilpunten. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen, de overdracht aan België verboden en de minister veroordeeld tot betaling van € 907,- aan proceskosten voor verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.622

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], v-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en

de minister van Asiel en Migratie

Inleiding

1. In het bestreden besluit van 3 januari 2025 heeft de minister de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat de voorzieningenrechter die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, als tegen een besluit beroep is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter doet op dit verzoek uitspraak zonder zitting. [1]
3. In geschil is of ten aanzien van België nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze rechtsvraag zal in een andere beroepszaak door een meervoudige kamer van deze zittingsplaats van deze rechtbank worden behandeld. De onderhavige beroepszaak zal pas door de rechtbank worden behandeld nadat de meervoudige kamer uitspraak heeft gedaan over de vraag of ten aanzien van België nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4. De rechtsvraag die in deze zaak voorligt leent zich, vanwege de complexiteit daarvan, niet voor een voorlopige beoordeling. De voorzieningenrechter beperkt zich daarom tot een afweging van de belangen van verzoekster en de minister in het kader van de gevraagde voorlopige voorziening. De gevraagde voorziening houdt alleen in dat verzoekster de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten. Dat is niet meer dan het in stand laten van de huidige situatie. Het niet treffen van een voorziening zou aan de andere kant betekenen dat verzoekster aan België wordt overgedragen, terwijl de rechtbank nog moet beslissen op de geschilpunten in de hoofdzaak. Niet is uitgesloten dat verwijdering onomkeerbare gevolgen voor verzoekster kan hebben. Onder deze omstandigheden heeft het belang van verzoekster om de uitkomst van het beroep in Nederland te mogen afwachten een doorslaggevend gewicht. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe.

Conclusie en gevolgen

5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoekster ook een vergoeding voor haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- verbiedt de overdracht van verzoekster aan België totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten van verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.