ECLI:NL:RBDHA:2025:11427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
09/337637-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met vrijspraak voor voorbereidingshandelingen internationale drugshandel

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het dealen van cocaïne en het voorbereiden van internationale drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 september 2024 tot en met 29 november 2024 opzettelijk cocaïne heeft verkocht en op 29 november 2024 34,1 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdachte werd echter vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen voor internationale cocaïne- en hasjhandel, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de berichten over drugshandel die op een bij hem aangetroffen telefoon stonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als de gebruiker van de telefoon en dat zijn alternatieve verklaring aannemelijk was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank benadrukte de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor drugsgerelateerde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/337637-24
Datum uitspraak: 26 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 14 maart 2025 (pro forma) en 12 juni 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Schiphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.S. Dijkstra naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is in bijlage I opgenomen. Kort samengevat is aan de verdachte ten laste gelegd:
  • dat hij in de periode van 1 maart 2024 tot en met 29 november 2024 cocaïne heeft gedeald (feit 1);
  • dat hij op 29 november 2024 34,1 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 2);
  • dat hij samen met anderen in de periode van 18 februari 2024 tot en met 28 november 2024 voorbereidingshandelingen heeft verricht ten behoeve van (internationale) cocaïnehandel (feit 3);
  • dat hij samen met anderen in de periode van 18 februari 2024 tot en met 30 oktober 2024 voorbereidingshandelingen heeft verricht ten behoeve van (internationale) hasjhandel (feit 4).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met dien verstande dat de onder feit 1 ten laste gelegde periode niet vanaf 1 maart 2024 maar pas vanaf 4 mei 2024 bewezen kan worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ten aanzien van feit 1 gedeeltelijk dient te worden vrijgesproken, te weten voor zover de ten laste gelegde periode de twee maanden vóór zijn aanhouding overstijgt. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten slotte heeft de raadsvrouw vrijspraak van het onder feiten 3 en 4 ten laste gelegde bepleit.
3.3.
Vrijspraak feiten 3 en 4
De rechtbank is met betrekking tot de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen. De redenen hiervan zijn als volgt.
Gronden voor verdenking
De reden dat de verdachte wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor (internationale) handel in cocaïne en hasj, is dat chatberichten die op dergelijke activiteiten wijzen zijn gevonden in een telefoon die de verdachte ten tijde van zijn aanhouding bij zich had (hierna ‘de iPhone 8’). De verdachte gooide deze iPhone 8 tijdens de achtervolging door de politie direct voor zijn aanhouding weg. De verdachte heeft bekend dat hij de iPhone 8 direct vóór zijn aanhouding, en ook met regelmaat in de maanden daarvoor, bij zich had.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat degene die een telefoon bij zich heeft, daar de gebruiker van is en verantwoordelijk is voor wat op die telefoon staat.
Alternatief scenario
De verdachte heeft aangevoerd dat niet hij, maar een ander de gebruiker was van de iPhone 8 en dat de verdachte de telefoon alleen regelmatig voor diegene bewaarde. De verdachte zou geen toegang hebben gehad tot de iPhone 8 en zou nooit hebben geweten welke gesprekken er op de iPhone 8 werden gevoerd of wat er op de iPhone 8 stond. Het begon, zo verklaart de verdachte, doordat die persoon aan hem vroeg om de iPhone 8 voor korte tijd bij hem te houden, en ontwikkelde zich tot een situatie waarbij de verdachte regelmatig de iPhone 8 bij zich had en zelfs naar en van die persoon bracht (en daarvoor fikse autoritten maakte). De verdachte heeft verder aangevoerd dat hij gedurende meer dan twee maanden op die manier de iPhone 8 voor die andere persoon met regelmaat heeft bewaard en vervoerd.
Niet is gebleken dat het verweer van verdachte niet aannemelijk is. Dat iemand die zich bezighoudt met internationale drugshandel een belangrijk communicatiemiddel structureel in bewaring geeft bij iemand anders, maar dat dit communicatiemiddel ‘op afroep’ voor hem beschikbaar is, is naar het oordeel van de rechtbank op voorhand niet onmogelijk. Dat hij daardoor minder makkelijk en minder snel kan communiceren maakt dat niet anders. De rechtbank acht verder niet aannemelijk dat iemand die zich bezighoudt met internationale drugshandel, daarnaast ook structureel gebruikershoeveelheden harddrugs dealt op straat. De verklaring van de verdachte over de werkwijze van de bewaring van de iPhone 8 is bovendien gedetailleerd genoeg om te kunnen toetsen: de verdachte heeft bijvoorbeeld uit zichzelf verklaard over een aantal periodes waarin hij de iPhone 8 bij zich had.
De rechtbank constateert verder dat in het dossier geen bewijsmiddelen zijn opgenomen die het alternatieve scenario weerleggen. Niet gebleken is immers dat beide telefoons zich telkens op dezelfde plek bevonden of telkens dezelfde reisbewegingen maakten. Uit het dossier blijkt slechts dat zij zich ‘globaal’ op dezelfde locatie bevonden en dat de iPhone 8 zich op veel momenten rond dezelfde tijdstippen ‘in de buurt van’ de dealer telefoon bevond. Verder bevat het dossier geen tijdstippen van de met de iPhone 8 verstuurde chatberichten waarmee zou kunnen worden vastgesteld of de berichten zijn verstuurd in periodes dat de verdachte verklaart de iPhone 8 bij zich te hebben gehad of dat de verdachte is gezien tijdens observaties terwijl hij alleen was en hij dus zelf de chatberichten moet hebben getypt. Niet kan dus worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de in de iPhone 8 aangetroffen chatberichten heeft verstuurd.
Aangezien de informatie in het procesdossier de verklaring van de verdachte niet ontkracht, past het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dan ook binnen de bewijsmiddelen. De verdachte wordt dan ook vrijgesproken van feit 3.
Geen medeplegen van voorbereidingshandelingen feit 4
Hoewel de verdachte zelf heeft verklaard dat hij wist, althans vermoedde, dat op de iPhone 8 strafbare dingen stonden en/of dat met die iPhone 8 strafbare feiten werden gepleegd, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat de verdachte wist of moest vermoeden dat dit om drugsgerelateerde feiten ging. De verdachte heeft hier zelf over verklaard dat hij vermoedde dat de persoon voor wie hij de iPhone 8 in bewaring had, zich bezighield met vermogensdelicten en de rechtbank ziet in de bewijsmiddelen geen redenen om deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde te schuiven. Aangezien wetenschap van de in de telefoon aanwezige berichten over internationale softdrugshandel niet kan worden vastgesteld, zal de verdachte ook van het onder 4 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw (met uitzondering van de ten laste gelegde periode, waarin de rechtbank de verdediging volgt) geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500024153489, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 289).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 juni 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 november 2024 (p. 16);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 28 november 2024 (p. 76);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 november 2024 (p. 91);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 november 2024 (p. 93);
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 december 2024 (p. 159);
7. Het geschrift, te weten het rapport NFiDENT van 5 december 2024 (p. 165);
8. Het geschrift, te weten het rapport NFiDENT van 5 december 2024 (p. 166);
9. Het geschrift, te weten het rapport NFiDENT van 5 december 2024 (p. 167);
10. Het geschrift, te weten het rapport NFiDENT van 5 december 2024 (p. 168).
3.5.
Bewijsoverwegingen
Pleegperiode
De verdachte is ten laste gelegd dat hij feit 1 (het dealen van cocaïne) heeft gepleegd in de periode van 1 maart 2024 tot en met 29 november 2024. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gedeeltelijke bewezenverklaring, en wel vanaf 4 mei 2024 omdat de verdachte op die datum is aangehouden na een melding over een drugsoverdracht. Ook benoemt de officier van justitie dat vanaf maart 2024 verschillende MMA (meld misdaad anoniem) meldingen over de verdachte zijn binnengekomen waarin wordt gezegd dat de verdachte drugs dealt en wijst de officier van justitie op de verklaring van een persoon die kort voor de aanhouding van de verdachte cocaïne had gekocht van de verdachte, die zegt dat hij al sinds januari 2024 cocaïne kocht van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat MMA-meldingen niet kunnen dienen als bewijs van een strafbaar feit, maar slechts als start voor een onderzoek door de politie. Ten aanzien van de aanhouding op 4 mei 2024 merkt de rechtbank op dat bij de verdachte blijkens het proces-verbaal van aanhouding geen drugs zijn aangetroffen en zijn aanhouding plaatsvond op grond van de wet op de identificatieplicht. Het dossier bevat omtrent de pleegperiode dan nog slechts de verklaring van één afnemer van de verdachte. De rechtbank acht deze ene verklaring op zichzelf onvoldoende om te komen tot een wettig en overtuigende bewezenverklaring van de hele ten laste gelegde pleegperiode. Voor de bewezenverklaring van de pleegperiode zal dan ook worden aangesloten bij hetgeen de verdachte zelf heeft verklaard: te weten dat hij zo’n twee maanden vóór zijn aanhouding is begonnen met het dealen van cocaïne. De rechtbank zal daarom een pleegperiode van 29 september 2024 tot en met 29 november 2024 bewezen verklaren.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode 29 september 2024 tot en met 29 november 2024 te ’s-Gravenhave,
meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 29 november 2024 te ’s-Gravenhage, opzettelijk aanwezig heeft gehad 34,1 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen gevangenisstraf moet worden opgelegd die de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd overstijgt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne en het gedurende twee maanden dealen in cocaïne. Drugshandel heeft een grote ontwrichtende invloed op de samenleving, niet alleen op het gebied van gezondheid en welzijn van gebruikers maar ook in ontwrichtende zin op de rest van de samenleving. Het gaat ook gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit, met veel geweld, schade en overlast als gevolg. De verdachte heeft zich bij zijn keuze om zich bezig te houden met drugshandel laten leiden door financiële motieven, en zich niet bekommerd om de gezondheidsrisico’s voor anderen of de schadelijke gevolgen voor de maatschappij.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 maart 2025. Hieruit volgt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten, te weten op 14 februari 2022 en 20 februari 2020.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 26 mei 2025. De reclassering ziet bij de verdachte een gemiddeld tot hoog risico op recidive. De reclassering omschrijft de verdachte als iemand die bewust keuzes maakt en de gevolgen daarvan kan overzien. De verdachte leek de consequenties van zijn gedrag eerder voor lief te nemen, maar heeft zich nu voorgenomen om zich niet meer bezig te houden met criminele activiteiten. De reclassering meent dat de verdachte de hulpvragen die hij heeft, welke zien op praktische zaken als werk en wonen, in zijn eigen omgeving op kan lossen. Om die reden adviseert de reclassering bij veroordeling van de verdachte hem geen voorwaardelijk kader met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld, voor het dealen van gebruikershoeveelheden harddrugs voor een periode tussen de 1 en 3 maanden, een gevangenisstraf van zes maanden, en voor het voorhanden hebben van tussen de 10 en 50 gram cocaïne een taakstraf van 80 uur. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de verdachte eerder is veroordeeld voor drugsgerelateerde feiten.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. De rechtbank acht daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf passend om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat de op de beslaglijst onder 3 en 4 genoemde voorwerpen (omschrijving
Personenauto [kenteken 1]en
Bestelauto [kenteken 2]) reeds aan de rechthebbende zijn geretourneerd en daarover dus geen oordeel van de rechtbank wordt verzocht. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen drugs en telefoons zullen worden onttrokken aan het verkeer subsidiair verbeurd verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht dat het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp (omschrijving:
Zwart, merk: Samsung s9) aan de verdachte wordt teruggegeven. Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in raadkamer geconcludeerd dat het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp (omschrijving:
Zwart, merk: Samsung s9) niet aan de verdachte maar aan een ander toebehoort, te weten een van de klanten van de verdachte die op dezelfde dag als de verdachte is aangehouden, en dat die ander van de telefoon geen afstand heeft gedaan. Aangezien uit het procesdossier geen aanwijzingen volgen dat op die telefoon strafbare gegevens staan of met die telefoon strafbare feiten zijn gepleegd, zal de rechtbank teruggave aan de rechthebbende gelasten.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de verdediging tot teruggave van een telefoon zo dat dit moet zien op het op de beslaglijst onder 5 genoemde voorwerp (omschrijving:
Zwart, merk: Samsung Galaxy S21). Van dat voorwerp komt in het procesdossier naar voren dat deze telefoon de privételefoon van de verdachte betreft. Aangezien uit het procesdossier geen aanwijzingen volgen dat op die telefoon strafbare gegevens staan of met die telefoon strafbare feiten zijn gepleegd, zal de rechtbank hiervan teruggave aan de verdachte gelasten.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en onder 6 tot en met 11 genoemde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan (voorwerpen 1, 8, 9, 10, en 11), en met behulp van deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid (voorwerpen 6 en 7), en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (VIER) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 genoemde voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Cocaïne;
  • 1 STK Telefoonautomaat (Omschrijving: Zwart, merk: Apple iPhone 8);
  • 1 STK Telefoonautomaat (Omschrijving: wit, merk: Apple iPhone 12);
  • 18 STK Cocaïne;
  • 33 STK Cocaïne;
  • 12 STK Cocaïne;
  • 1 STK Cocaïne;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoonautomaat (Omschrijving: Zwart, merk: Samsung s9);
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 5 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Telefoonautomaat (Omschrijving: Zwart, merk: Samsung Galaxy s21).
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.O. Hamelink, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. J. Holleman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
Hij op één of meerdere tijdstippen in de periode 1 maart 2024 tot en met 29 november 2024 te ’s-Gravenhave, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 29 november 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland opzettelijk
aanwezig heeft gehad 34,1 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2024 tot en met 28 november 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
- inlichtingen te vragen en/of te verstrekken over de aan- of verkoop(prijzen) van één of meer hoeveelheden cocaïne en/of
- inlichtingen te vragen en/of te verstrekken over transporten (via de haven van Antwerpen en/of via het vliegtuig) van één of meer hoeveelheden cocaïne
- een telefoon met Signal- applicatie en/of cocaïne voorhanden te hebben;
4
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 februari 2024 tot en met 30 oktober 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of
voorhanden gehad, te weten een telefoon met Signal-applicatie dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten chatberichten inhoudende:
- inlichtingen en/of informatie over transporten van hasj vanuit Marokko en/of Venezuela en/of Brazilië en/of
- inlichten en/of informatie over aan- en verkoopprijzen van een of meer grote hoeveelheden hasj, waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.