ECLI:NL:RBDHA:2025:1142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL25.1507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

Op 10 januari 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Griekse nationaliteit te hebben, heeft op 12 januari 2025 beroep ingesteld tegen deze maatregel. De rechtbank heeft de zaak op 24 januari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk heeft beëindigd. Eiser's argument dat hij naar Duitsland was gegaan om zijn broer te bezoeken, werd als onvoldoende beschouwd. Ook zijn claim dat hij terugkeerde naar Nederland om werk te zoeken bij Thuisbezorgd werd niet onderbouwd.

De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de minister voldoende redenen had om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de informatieplicht, zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, was geschonden, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst, aangezien eiser in staat was om rechtsmiddelen effectief uit te oefenen. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring in stand gehouden, omdat de zware en lichte gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1507

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. De minister heeft op 10 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft op 12 januari 2025 tegen de maatregel van bewaring op beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt de Griekse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Informatieplicht
4. Eiser heeft terecht aangevoerd dat de informatieplicht, als bedoeld in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit (Vb), is geschonden. Uit het dossier is niet gebleken dat de aan eiser uitgereikte informatiefolder de feitelijke en juridische gronden voor de inbewaringstelling bevatte en de vermelding van de procedurele rechten. Niet in geschil is dat het hier gaat om een gebrek dat tot een belangenafweging leidt. [1] De rechtbank overweegt dat in het gehoor voorafgaand aan de bewaring, met behulp van een tolk, de feitelijke en juridische gronden voor de bewaring zijn voorgehouden en dat hij is gevraagd om een zienswijze. Ook is aan eiser tijdens het gehoor, in de begrijpelijke Griekse taal, meegedeeld dat hij recht had op kosteloze rechtsbijstand bij het gehoor en bij de verdere procedure. De rechtbank is daarom van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt en niet in het voordeel van eiser. Hoewel de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht, is eiser namelijk wel in staat gesteld om rechtsmiddelen tegen de vrijheidsontneming effectief uit te oefenen.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid en aanhef onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft op 23 september 2024 een beschikking ontvangen, welke op 29 september 2024 aan eiser is uitgereikt met behulp van een Griekse tolk, waaruit volgt dat eiser niet langer rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De minister heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. [2] Eisers gestelde bezoek aan zijn broer in Duitsland is daarvoor onvoldoende. De stelling van eiser dat hij terugkeerde naar Nederland om werk te zoeken en zou gaan werken bij Thuisbezorgd, heeft hij niet onderbouwd.
Gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3b, 3c, 4c, en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
6.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 volgt dat, om de gronden 3a, 3c, 3d en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [3]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat grond 3b feitelijk juist is. Eiser heeft geen melding gemaakt van zijn onrechtmatige verblijf en heeft zich daarmee aan vreemdelingentoezicht onttrokken. Uit het dossier en wat op de zitting is besproken, blijkt duidelijk dat de beschikking op 23 september 2024 persoonlijk aan eiser is uitgereikt, met behulp van een Griekse tolk, waarbij het tolkennummer op het uitreikingsblad staat vermeld. Het betoog van eiser dat hij de beschikking niet begreep, omdat deze in het Engels was opgesteld en te laat is ontvangen, waardoor hij niet tijdig beroep heeft kunnen instellen, slaagt daarom niet.
6.3.
Ook grond 3c is feitelijk juist. Eiser heeft een beschikking ontvangen waarin is vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf heeft en waarin een vertrektermijn van een maand is opgelegd, waaraan eiser geen gevolg heeft gegeven. Ten aanzien van eisers stelling dat hij het besluit niet begreep verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen ten aanzien van de b-grond onder punt 6.2. Dat eiser niet tijdig beroep heeft ingesteld komt voor zijn rekening en risico.
6.4.
Verder heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats (4c) en beschikt hij over onvoldoende middelen van bestaan (4d). Deze laatste gronden worden door eiser niet betwist.
Lichter middel
7. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn beroepsgronden met betrekking tot het lichtere middel ter zitting heeft laten vallen.
7.1.
De rechtbank zal evenwel ambtshalve toetsen of de minister was gehouden om een lichter middel op te leggen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank stelt vast dat de medische omstandigheden van eiser kenbaar zijn gemaakt en voldoende zijn betrokken bij de oplegging van de maatregel. De minister heeft eiser erop gewezen dat hij te allen tijde een beroep kan doen op het medische team dat aanwezig is in het detentiecentrum. Daarnaast is aangegeven dat de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op 14 januari 2025 een uitzettingshandeling verricht door een zogenaamd TNO-onderzoek te verzenden naar de Griekse autoriteiten, zodat de identiteit en nationaliteit van eiser kan worden bevestigd.
8.1.
Verder heeft de minister op 16 januari 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Dit gesprek heeft in het Engels plaatsgevonden, aangezien er op dat moment geen tolk Grieks beschikbaar was. Het voornemen was om het vertrekgesprek op
17 januari 2025 voort te zetten met een tolk Grieks. De minister heeft gesteld dat het gehoor de volgende dag ook is voortgezet met een tolk Grieks. Dit volgt evenwel niet uit het verslag van het vertrekgesprek. Ook ligt er geen verslag van een afzonderlijk vertrekgesprek dat op 17 januari 2025 zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank betrekt daarom alleen het in het Engels gevoerde vertrekgesprek van 16 januari 2025 bij de beoordeling. Het enkele feit dat dit gesprek in het Engels heeft plaatsgevonden maakt niet dat dit gesprek niet als uitzettingshandeling aangemerkt kan worden. Verder heeft de minister op 20 januari 2025 gerappelleerd bij de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) en is gebleken dat de autoriteiten van Griekenland meer informatie nodig hebben voor het onderzoek. De hiervoor genoemde handelingen, in samenhang gezien, acht de rechtbank – ook in het geval van een Unieburger – voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het algemeen of in het geval van eiser te oordelen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Griekenland ontbreekt. Niet is gebleken dat de Griekse autoriteiten niet meewerken of dat zij te kennen hebben gegeven geen laissez-passer (lp) voor eiser te zullen afgeven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Hoewel het bestreden besluit in stand blijft, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat de informatieplicht geschonden is. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr.
S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
2.Dit volgt uit het arrest F.S. van het Hof van Justitie van de Europerse Unie van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.