Op 10 januari 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Griekse nationaliteit te hebben, heeft op 12 januari 2025 beroep ingesteld tegen deze maatregel. De rechtbank heeft de zaak op 24 januari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk heeft beëindigd. Eiser's argument dat hij naar Duitsland was gegaan om zijn broer te bezoeken, werd als onvoldoende beschouwd. Ook zijn claim dat hij terugkeerde naar Nederland om werk te zoeken bij Thuisbezorgd werd niet onderbouwd.
De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de minister voldoende redenen had om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de informatieplicht, zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, was geschonden, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst, aangezien eiser in staat was om rechtsmiddelen effectief uit te oefenen. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring in stand gehouden, omdat de zware en lichte gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft de minister wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.