ECLI:NL:RBDHA:2025:11418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
23_7170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) na export naar landen buiten de EU

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) na export van voertuigen naar landen buiten de Europese Unie. Eiseres, een B.V., had in 2017 verzoeken ingediend om teruggaaf van Bpm voor zes geëxporteerde auto’s. De rechtbank oordeelde dat voor vijf van de zes auto’s terecht geen teruggaaf van Bpm was verleend, omdat deze auto’s eerst naar landen buiten de EU waren gebracht voordat ze in een andere EU-lidstaat werden ingeschreven. De rechtbank stelde dat de wetgever met 'het in het buitenland brengen' van een motorrijtuig en het inschrijven in een andere lidstaat hetzelfde land voor ogen had gehad. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar vernietigde de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de proceskostenvergoeding, omdat deze te laag was vastgesteld. Eiseres kreeg recht op vergoeding van immateriële schade en de proceskosten werden vastgesteld op een hoger bedrag dan eerder was toegekend. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase moest worden verhoogd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/7170
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

en

de Staat der Nederlanden, de minister van Justitie en Veiligheid, de Staat.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2025.
Namens eiseres is verschenen mr. M.U. Sahin, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 250;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 250;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.960 [1] ;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
- draagt de Staat en verweerder op om de toegekende vergoedingen te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gedurende 2017 verzoeken ingediend om teruggaaf van Bpm wegens export van (onder meer) de volgende in Nederland geregistreerde motorrijtuigen:
kenteken
merk
teruggaaf
Auto 1
[kenteken 1]
Skoda
€ 379
Auto 2
[kenteken 2]
Audi
€ 1.134
Auto 3
[kenteken 3]
BMW
€ 2.009
Auto 4
[kenteken 4]
BMW
€ 1.675
Auto 5
[kenteken 5]
Mercedes-Benz
€ 2.353
Auto 6
[kenteken 6]
Mercedes-Benz
€ 2.137
Totaal
€ 9.687
Op de verzoeken is teruggaaf van Bpm verleend tot een bedrag van € 9.687.
2. Alle bovengenoemde auto’s zijn uitgeschreven uit het Nederlandse kentekenregister en in Duitsland voor onbepaalde tijd op kenteken gezet. De auto’s 1, 2, 3, 5 en 6 zijn voorafgaande daaraan uitgevoerd naar landen buiten de Europese Unie (EU) of de Europese Economische Ruimte (EER).
3. Bij brief van 10 november 2022 heeft verweerder eiseres geïnformeerd van zijn voornemen tot naheffing van de teruggegeven Bpm. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Onlangs is gebleken dat u in 2017 een of meer motorrijtuigen (aantal: 6) waarvoor u teruggaaf van bpm heeft ontvangen, tevens bij de Douane ten uitvoer heeft aangegeven vanwege export buiten de EU/EER. Met andere woorden deze motorrijtuigen zijn vanwege export buiten de EU/EER gebracht. Dat is duidelijk in strijd met doel en strekking van artikel 14a Wet bpm. U heeft dan ook voor deze motorrijtuigen ten onrechte teruggaaf van Bpm gevraagd en ontvangen.”
4. Met dagtekening 31 december 2022 is aan eiseres een naheffingsaanslag Bpm opgelegd naar een bedrag van € 9.687. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd en is € 889 belastingrente in rekening gebracht.
5. Op 20 juni 2023 heeft een telefonisch hoorgesprek plaatsgevonden. Behalve het bezwaar van eiseres zijn op dit hoorgesprek ook bezwaren van een aantal andere cliënten van de gemachtigde behandeld.
6. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is gedeeltelijk aan het bezwaar van eiseres tegemoetgekomen. De nageheven Bpm is verminderd met de belasting die betrekking heeft op auto 4. De in rekening gebrachte belastingrente is dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de opgelegde vergrijpboete vernietigd. In de uitspraak op bezwaar is, voor wat betreft de proceskostenvergoeding, het volgende opgenomen:

Kostenvergoeding
Ik verwijs u hiervoor naar de separaat aan u toegezonden beschikking.
De beslissing op uw verzoek om vergoeding van kosten in de bestuurlijke voorprocedure vormt een onderdeel van de uitspraak op bezwaar.”
7. In een bij separate brief met dagtekening 3 oktober 2023 toegezonden beschikking is de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase in onderhavige procedure en de procedures van een aantal andere cliënten van de gemachtigde tezamen vastgesteld op € 888 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor deelname aan een hoorgesprek met een waarde per punt van € 296 en factor 1,5 wegens samenhang). In de brief is opgenomen dat de beslissing onderdeel vormt van de uitspraak op bezwaar. Daarbij is 9 oktober 2023 als beschikkingsdatum vermeld.
8. In geschil is of de (verminderde) naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Daarnaast is de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase in geschil. Niet in geschil is dat bij toekenning van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase had moeten worden uitgegaan van een hoger bedrag per punt. Het beroep is reeds om die reden gegrond verklaard.
9. Artikel 14a, eerste lid, van de Wet Bpm luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Teruggaaf van belasting wordt, (…), op aanvraag verleend voor [auto’s] indien de tenaamstelling van [de auto] in het kentekenregister komt te vervallen omdat het motorrijtuig in het buitenland wordt gebracht, [de auto] (…) wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de [EU] of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de [EER] en als bewijs voor die inschrijving door de bevoegde autoriteit een kentekenbewijs wordt afgegeven, met uitzondering van een kentekenbewijs dat is afgegeven op basis van een tijdelijke inschrijving (…).”
Artikel 4a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit belasting van personeneauto’s en motorrijwielen 1992 (het Uitvoeringsbesluit) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De in artikel 14a, eerste lid, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien: (…)
d. bij het verzoek bescheiden worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig is ingeschreven in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en, indien de inspecteur daarom verzoekt, bescheiden worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig naar die lidstaat, onderscheidenlijk die staat, is gebracht.”
10. Naar het oordeel van de rechtbank is in onderhavige geval niet voldaan aan de (cumulatieve) voorwaarden die artikel 14a van de Wet Bpm gelezen in samenhang met artikel 4a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit aan teruggaaf verbindt. Alhoewel dat niet letterlijk uit de wettekst volgt kan het niet anders dan dat de wetgever met ‘het in het buitenland brengen’ van een motorrijtuig en het inschrijven in een andere lidstaat hetzelfde land voor ogen heeft gehad. Artikel 4a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit spreekt immers van ”naar die lidstaat (…) is gebracht”. In onderhavige geval zijn de auto’s 1, 2, 3, 5 en 6 naar landen buiten de EU/EER gebracht en (daarna) ingeschreven in een andere lidstaat van de EU. Ook indien de wetgever niet hetzelfde land voor ogen heeft gehad, kan de rechtbank eiseres niet volgen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de auto’s 1,2,3,5 en 6 pas in Duitsland op kenteken zijn gezet nadat zij uit de Europese Unie zijn uitgevoerd. Van doorvoer is dan ook geen sprake. In zoverre verschilt onderhavige zaak van de zaak waarin rechtbank Gelderland op 18 april 2023 uitspraak heeft gedaan. [2] De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
11. De rechtbank volgt eiseres niet in zijn stelling dat de beslissing inzake proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase niet bij separate brief had mogen worden toegezonden. In de uitspraak op bezwaar en de separate brief is expliciet opgenomen dat de beslissing over de proceskostenvergoeding onderdeel uitmaakt van de uitspraak op bezwaar. Voorts komt de genoemde beschikkingsdatum overeen met dagtekening van de uitspraak op bezwaar, zodat de termijn voor het instellen van beroep door de separate toezending van proceskostenbeslissing niet is beperkt.
12. Anders dan eiseres stelt heeft verweerder de zaken van eiseres en andere cliënten van de gemachtigde terecht als samenhangend aangemerkt. De zaken van eiseres en de andere cliënten zijn door verweerder in de bezwaarfase gelijktijdig behandeld, in deze zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en de werkzaamheden van de gemachtigde zijn in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn geweest. Dat de werkzaamheden ten behoeve van verschillende belanghebbenden zijn verricht doet aan de samenhang niet af.
13. Bij het toekennen van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is verweerder uitgegaan van € 296 per punt. De rechtbank sluit zich aan bij het eensluidende standpunt van partijen dat dit bedrag te laag is en gaat, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit), uit van een tarief van € 647 per punt. De rechtbank stelt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand derhalve op € 1.941 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor deelname aan een hoorgesprek met een waarde per punt van € 647 en factor 1,5 wegens samenhang). Nu in de bezwaarfase reeds € 888 is toegekend dient verweerder voor de bezwaarfase nog € 1.053 aan eiseres te betalen, doch een en ander slechts voor zover deze aanvulling op de proceskostenvergoeding niet reeds aan één van de andere in de beschikking van 9 oktober 2023 opgenomen cliënten van de gemachtigde van eiseres is uitgekeerd.
14. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
16. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 2 januari 2023 en verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 9 oktober 2023. De uitspraak van de rechtbank is op 26 juni 2025 gedaan. Dat is afgerond 2 jaar en ruim 5 maanden na indiening van het bezwaarschrift, zodat de redelijke termijn met ruim 5 maanden is overschreden. Eiseres heeft dan ook recht op vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500. De overschrijding dient voor de helft te worden toegerekend aan de bezwaarfase en voor de ander helft aan de beroepsfase.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het Besluit en hetgeen hierboven over de bezwaarfase is overwogen voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.053 voor de bezwaarfase en € 907 voor de beroepsfase (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 0,5), dus in totaal € 1.960. De rechtbank hanteert factor 0,5 omdat het beroep enkel gegrond gaat op de voor de bezwaarfase toegekende proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Met inachtneming van het onder overweging 13. gemaakte voorbehoud.