ECLI:NL:RBDHA:2025:11413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.6440 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake asielaanvraag

Op 10 februari 2025 hebben de opposanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag van 9 juli 2024. De rechtbank heeft op 30 mei 2025 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen hebben de opposanten verzet ingesteld. De rechtbank heeft in deze uitspraak zonder zitting geoordeeld dat het beroep prematuur was ingediend, omdat de datum van verzending van de ingebrekestelling niet overeenkwam met de datum van ontvangst door de minister. De opposanten stelden dat de rechtbank ten onrechte de datum van verzending had gehanteerd en dat het beroep niet prematuur was. De rechtbank heeft de argumenten van de opposanten overwogen en geconcludeerd dat er geen duidelijke datum van ontvangst was, waardoor het oordeel over de prematuriteit niet buiten redelijke twijfel stond. Het verzet is gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek wordt hervat. De minister is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de opposanten, vastgesteld op € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6440 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] .

[naam] ,

V-nummer: [nummer] .

[naam] ,

V-nummer: [nummer] .

[naam] .

V-nummer: [nummer] .
gezamenlijk: opposanten,
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad)
tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 mei 2025 in het geding tussen
opposanten,
en
de minister van Asiel en Migratie, geopposeerde. [1]

Inleiding

1.1.
Opposanten heeft op 10 februari 2025 beroep ingediend vanwege het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 9 juli 2024.
1.2.
Bij uitspraak van 30 mei 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat verzet.
1.4.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. [3] De Awb biedt deze mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank was in de beroepszaak van oordeel dat het beroep niet voldeed aan de voorwaarden voor een ontvankelijk beroep, omdat het beroepschrift prematuur was ingediend. Dit leidde tot een niet-ontvankelijk beroep.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittingsuitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel was dat het beroep gegrond is. Opposanten zijn van oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte kennelijk gegrond heeft verklaard. Opposanten voeren tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de datum van verzending, zoals genoteerd op de ingebrekestelling. Opposanten hebben abusievelijk 10 februari 2025 als dagtekening vermeld, wat 10 januari 2025 had moeten zijn. Daarnaast zijn opposanten van mening dat de rechtbank niet had moeten uitgaan van deze datum van verzending, maar uit had moeten gaan van de datum van ontvangst, zoals bevestigd door geopposeerde in het verweerschrift van 18 maart 2025. Opposanten zijn daarom van mening dat het beroep niet prematuur is ingediend.
4. De rechtbank is van oordeel dat opposanten terecht aanvoeren dat het eindoordeel van de rechtbank niet buiten redelijke twijfel stond. Opposanten hebben de minister met de brief van 10 februari 2025 in gebreke gesteld. Echter, in het verweerschrift stelt verweerder de ingebrekestelling op 14 januari 2025 te hebben ontvangen. De ontvangstdatum ligt dus voor de datering van de ingebrekestelling. Omdat er geen duidelijkheid bestond over de daadwerkelijke datum van ontvangst van de ingebrekestelling door de minister, heeft de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kunnen oordelen dat het beroep prematuur was ingediend.
5. De verzetsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzet is kennelijk gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 30 mei 2025 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
7. De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [4]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposante wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Volgens artikel 8:54 van de Awb.
4.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 0,5 punt is gerekend voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.