ECLI:NL:RBDHA:2025:11404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
09/000887-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring doodslag en wegmaken lijk ter onttrekking aan de nasporing met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van doodslag en het wegmaken van een lijk. De verdachte, geboren in 1974 in Suriname, werd beschuldigd van de dood van [slachtoffer], die op 18 december 2022 vermist raakte. De verdachte werd op 16 januari 2024 in Nederland aangehouden na een strafrechtelijk onderzoek dat was ingesteld op basis van informatie van de Surinaamse autoriteiten. Tijdens het proces heeft de verdachte aanvankelijk ontkend betrokken te zijn geweest, maar op 27 februari 2025 verklaarde hij zich verantwoordelijk te voelen voor de dood van [slachtoffer] en dat hij het lichaam had weggemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geweld heeft gepleegd dat geschikt was om de dood te doen intreden, maar heeft geen voorbedachte raad kunnen vaststellen, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van moord. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toegewezen, waarbij elk een schadevergoeding van € 20.000,00 is toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/000887-23
Datum uitspraak: 30 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] (Suriname),
op dit moment gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 22 april 2024, 18 juli 2024, 7 oktober 2024, 24 december 2024, 13 maart 2025 (pro forma) en 26 mei 2025 (inhoudelijke behandeling). Op 16 juni 2025 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. Y. Finani en mr. R.J. Jager naar voren is gebracht.
Als benadeelde partij hebben de volgende personen zich in het strafproces gevoegd en schadevergoeding gevorderd:
- [benadeelde 1] ,
- [benadeelde 2] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 1] ,
- [benadeelde 3] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 1] .
De benadeelde partijen hebben zich laten bijstaan door mr. R.H. Bouwman, advocaat. De rechtbank heeft kennisgenomen van de toelichting op de vorderingen tot schadevergoeding en van het spreekrecht dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben uitgeoefend.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het spreekrecht dat [benadeelde 4] , bijgestaan door mr. J. Rensen, advocaat, heeft uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 26 mei 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Inleiding en oordeel van de rechtbank

Deze zaak gaat over de vermissing van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in Suriname. [slachtoffer] zou op 18 december 2022 terugvliegen naar Nederland. Hij heeft nooit op zijn vlucht ingecheckt. [slachtoffer] zou voor het laatst zijn gezien door de verdachte en een medeverdachte op het terrein aan de [adres] te [plaats 2] . Na 18 december 2022 is er geen teken van leven meer van hem vernomen.
Aanvankelijk heeft er onderzoek in Suriname plaatsgevonden. De verdachte is toen door de politie gehoord over de vermissing van [slachtoffer] en vervolgens via Frans-Guyana naar Nederland vertrokken. Twee andere verdachten zijn momenteel in Suriname nog in afwachting van de uitkomst van het strafproces dat tegen hen is aangespannen voor hun betrokkenheid bij de vermissing van [slachtoffer] .
Op basis van informatie van de Surinaamse autoriteiten is in Nederland een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de verdachte. De verdachte is op 16 januari 2024 in Nederland aangehouden en verhoord. Hem wordt betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] en het wegmaken van zijn lijk ter onttrekking aan de nasporing verweten. De verdachte verklaarde aanvankelijk dat hij niets met de strafzaak te maken had. Mede onder leiding van de Nederlandse rechter-commissaris heeft er aanvullend onderzoek in Suriname plaatsgevonden en zijn er veel getuigen gehoord. Dit alles heeft geleid tot een omvangrijk strafdossier.
Zowel in Suriname als in Nederland heeft de strafzaak veel media-aandacht gekregen.
Op 27 februari 2025 – tijdens het twaalfde verhoor – heeft de verdachte verklaard dat hij zich verantwoordelijk voelt voor de dood van [slachtoffer] en dat hij zijn dode lichaam heeft weggemaakt. Hij heeft nader toegelicht hoe [slachtoffer] volgens hem is overleden. In de kern komt de verklaring erop neer dat sprake is geweest van een noodlottig ongeval en dat de verdachte [slachtoffer] op geen enkele wijze iets heeft willen aandoen. In paniek heeft de verdachte naar eigen zeggen vervolgens het dode lichaam van [slachtoffer] weggemaakt. De verklaring over het noodlottig ongeval is geen integrale bekentenis van het ten laste gelegde feit 1. Een dergelijke verklaring wordt in het strafrecht ook wel een ‘alternatief scenario’ genoemd.
Op de terechtzitting van 26 mei 2025 heeft de rechtbank uitgebreid stilgestaan bij de meest recente verklaring van de verdachte. Het is immers de wettelijke taak van de rechtbank om een alternatief scenario op aannemelijkheid dan wel geloofwaardigheid te toetsen, voor zover een dergelijk scenario niet al door bewijsmiddelen wordt uitgesloten. De rechtbank heeft die toetsing gedaan aan de hand van een plattegrond van de woning waar de confrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Op kritische en aanvullende vragen van de rechtbank heeft de verdachte geen bevredigend antwoord kunnen geven. Sterker nog, sommige vragen zijn herhaaldelijk gesteld, waarop de verdachte verschillend antwoordde.
In dit vonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] en voor het wegmaken van zijn dode lichaam. Hoewel het strafdossier aanwijzingen bevat dat sprake is van een al langer lopend conflict tussen de verdachte en [slachtoffer] over geld, leiden die aanwijzingen niet tot het sluitend bewijs dat sprake is geweest van voorbedachte raad (en dus moord). Wel acht de rechtbank de ten laste gelegde doodslag en het wegmaken van het dode lichaam van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Zij acht voor beide feiten gezamenlijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaar met aftrek passend en geboden. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de strafmaxima zoals die op 18 december 2022 golden (doodslag: vijftien jaren; wegmaken dood lichaam ter onttrekking aan nasporing: twee jaren). Verder acht zij alle vorderingen van de benadeelde partijen voor integrale toewijzing vatbaar.
Hierna legt de rechtbank de redenen voor haar oordeel uit.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair impliciet primair (moord) en onder 2 ten laste gelegde. Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben namens de verdachte integrale vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde hebben de raadslieden zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dit feit heeft bekend. Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 18 december 2022 tussen 12.50 uur en 13.37 uur om het leven is gekomen in het pand aan de [adres] in [plaats 2] (Suriname). Ook stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte vervolgens het lichaam van [slachtoffer] in een fleecedeken heeft gewikkeld, op de achterbank van zijn auto, een Ford Ranger, heeft geplaatst en het lichaam heeft weggemaakt. Over het voorgaande heeft ter terechtzitting geen discussie bestaan.
Over de wijze waarop [slachtoffer] om het leven is gekomen, zijn door de verdachte en [naam] (hierna: [naam] ) verklaringen afgelegd die niet met elkaar in overeenstemming zijn. Zij hebben beiden van elkaar verschillende verklaringen afgelegd die betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] inhouden. Omdat de tenlastelegging in de eerste plaats uitgaat van de handelingen zoals die door de verdachte en [naam] zijn beschreven, zal de rechtbank eerst beoordelen of die verklaringen aannemelijk dan wel betrouwbaar worden geacht.
4.4.1
Verklaring van de verdachte: “een noodlottig ongeval”
De verdachte heeft (voor het eerst) op 5 maart 2025 bij de politie en daarna op de terechtzittingen van 13 maart 2025 en 26 mei 2025 verklaard dat hij zich verantwoordelijk voelt voor de dood van [slachtoffer] . De verklaringen die de verdachte over zijn betrokkenheid heeft afgelegd, houden telkens in grote lijnen in dat de verdachte in de keuken van het pand aan de [adres] een woordenwisseling heeft gekregen met [slachtoffer] over de terugbetaling van een geleend geldbedrag. [slachtoffer] werd volgens de verdachte in het gesprek over het terugbetalen van dat geldbedrag onvoldoende concreet en deed denigrerend. Dit maakte de verdachte woest. Daarna zou [slachtoffer] met een open hand een beweging naar de verdachte hebben gemaakt, waarna de verdachte de hand van [slachtoffer] heeft weggetikt. [slachtoffer] zou daarna opnieuw een dergelijke beweging richting de verdachte hebben gemaakt, waarna de verdachte naar zijn zeggen reflexmatig een slag/stoot heeft gegeven richting de borstkas van [slachtoffer] . Als gevolg daarvan zijn [slachtoffer] en hij op de grond terechtgekomen. Daarbij is de verdachte (gedeeltelijk) bovenop [slachtoffer] beland, waarbij het hoofd van [slachtoffer] de grond raakte. Volgens de verdachte was er meteen een plas (donker) bloed bij het hoofd van [slachtoffer] te zien en had [slachtoffer] geen hart- en polsslag meer. De rechtbank zal hierna naar deze verklaringen verwijzen als het alternatieve scenario.
De rechtbank schuift het door de verdachte geschetste alternatieve scenario – voor zover dit betrekking heeft op de feitelijke handelingen die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] – als onaannemelijk terzijde. Zij overweegt daartoe in de eerste plaats dat het alternatieve scenario geen verklaring geeft voor verschillende forensische bevindingen in het pand. Zo wordt door de politie een luminolreactie waargenomen op een plek tussen de slaapkamer en het toilet, terwijl het conflict volgens de verdachte niet op, rond of in de buurt van die plek heeft plaatsgevonden. Ook heeft de verdachte geen verklaring kunnen geven voor het aantreffen van bloedspetters op de muur links in de keuken, terwijl het DNA in deze bloedspetters te linken is aan [slachtoffer] . Uit onderzoek naar het DNA in de bloedspetters is immers gebleken dat het één miljard keer waarschijnlijker is dat het DNA in de bemonstering van [slachtoffer] is dan van een willekeurig niet aan [slachtoffer] verwant persoon. Voorts heeft de verdachte wisselend en weinig concreet verklaard over de feitelijke handelingen die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] , terwijl de rechtbank hem daar (herhaaldelijk) over heeft bevraagd. Zo heeft de verdachte ter terechtzitting van 26 mei 2025 verschillende verklaringen afgelegd over de plek waar hij zou hebben gestaan op het moment van de woordenwisseling. Ook heeft de verdachte wisselend verklaard over hoe groot de plas bloed bij het hoofd van [slachtoffer] is geweest en kan hij zich niet herinneren hoe hij [slachtoffer] uit het pand heeft getild. Verder is het opmerkelijk dat de verdachte in het geheel geen antwoord heeft kunnen geven op vragen van de rechtbank over waar de hoofdwond van [slachtoffer] (ongeveer) heeft gezeten, terwijl uit de verklaringen van de verdachte ook volgt dat hij [slachtoffer] meerdere keren heeft opgetild en verplaatst. Daar komt bij dat de verdachte pas bij zijn twaalfde verhoor – ruim twee jaar na de dood van [slachtoffer] , nadat de verdachte was geconfronteerd met bevindingen die niet pasten bij zijn eerdere verklaringen en hij de beschikking had over het einddossier – voor het eerst over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] heeft verklaard.
4.4.2
Verklaring van [naam] : “met een voorafgaand plan, samen met de verdachte, waarbij gebruik is gemaakt van een galvanen pijp en een mes”
[naam] heeft op 13 februari 2023 in het cellenhuis in Suriname aan politieagent [politieagent 1] verklaard dat hij samen met de verdachte [slachtoffer] heeft vermoord. Volgens die verklaring hebben [naam] en de verdachte een week voordat [slachtoffer] naar Nederland zou vertrekken alles geregeld en gepland. Toen [slachtoffer] op de betreffende dag uit het toilet kwam om zijn handen te wassen, zou [naam] [slachtoffer] met een galvanen pijp op het hoofd hebben geslagen, waarna het hoofd van [slachtoffer] openbarstte en [slachtoffer] in elkaar zakte. De verdachte zou [slachtoffer] toen hebben opgevangen en met een groot keukenmes zijn keel hebben doorgesneden.
De rechtbank acht deze verklaring van [naam] onbetrouwbaar. Hoewel [naam] erkent deze verklaring te hebben afgelegd, is hij al op 21 februari 2023 op deze verklaring teruggekomen en blijft hij tot op heden bij zijn eerdere verklaringen dat hij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de dood van [slachtoffer] . Ook wordt deze (weinig gedetailleerde) verklaring niet door objectieve bewijsmiddelen ondersteund. De rechtbank kan immers niet vaststellen dat [naam] op het terrein van de [adres] was in de tijdspanne dat [slachtoffer] is overleden (maar wel daarvoor en daarna), is een galvanen pijp nooit gevonden en is op geen van de messen in het pand bloed van [slachtoffer] aangetroffen. Daar komt bij dat ook de handelingen van [naam] kort nadat [slachtoffer] was overleden, niet goed te rijmen zijn met betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] . Zo heeft [naam] meerdere keren geprobeerd om [slachtoffer] te bellen kort nadat de auto van de verdachte met daarin het dode lichaam van [slachtoffer] was vertrokken van de [adres] en heeft hij korte tijd nadat [slachtoffer] in het pand is overleden politieagent [politieagent 2] in het pand laten kijken om aan hem te laten zien wat hij zojuist aan onregelmatigheden had aangetroffen.
4.4.3
Andere geweldshandelingen
De rechtbank dient op grond van de tenlastelegging vervolgens te beoordelen of kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van overige geweldshandelingen, gepleegd door de verdachte.
Hoewel op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld wat er op 18 december 2022 tussen 12.50 uur en 13.37 uur exact in het pand aan de [adres] heeft plaatsgevonden, staat vast dat door de verdachte geweld is gepleegd en dat dat geweld in ieder geval zodanig is geweest dat het geschikt was om de dood te doen intreden. Immers, vaststaat dat [slachtoffer] als gevolg van het door de verdachte gepleegde geweld is komen te overlijden. De rechtbank is ook van oordeel dat het gepleegde geweld gericht was op dat gevolg.
Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat het forensisch onderzoek – in tegenstelling tot hetgeen de verdachte in zijn alternatieve scenario naar voren heeft gebracht – duidt op meerdere geweldshandelingen in de woning. Dit leidt de rechtbank af uit het luminolonderzoek, meer specifiek uit het feit dat zowel bloed is aangetroffen in de gang tussen het toilet en de slaapkamer als op meerdere plekken in de keuken, het aantreffen van bloedspetters met DNA van [slachtoffer] op de linker muur in de keuken, de sterke bloedgeur die zowel door [naam] als [politieagent 2] is geroken en de omstandigheid dat de kraan in het toilet (en niet in de keuken waar volgens de verdachte het conflict heeft plaatsgevonden) is opengezet. Deze bevindingen passen bij een eerdere verklaring van [naam] , inhoudende dat hij vermoedt dat er in de woning is gevochten, terwijl ook de bevindingen die aan dat vermoeden ten grondslag liggen worden bevestigd door [politieagent 2] . De rechtbank noemt in dat kader de sterke rauwe bloedgeur, het water in het pand, maar ook dat er geen spullen meer op de grond lagen toen [politieagent 2] in het pand kwam kijken. De rechtbank acht de verklaring van [naam] op voornoemde onderdelen dan ook wel betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, nu die onderdelen wel worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte al langere tijd, maar ook op 18 december 2022, woest was op [slachtoffer] vanwege het niet tot nauwelijks terugbetalen van de geldlening. De verdachte heeft in dat kader teksten gebruikt als: “In Nederland ga ik hem kapot maken”, “In Nederland heeft hij geen toekomst” en “In Nederland ga ik hem aanpakken”. Ook past de wijze waarop de verdachte heeft gehandeld nadat hij [slachtoffer] heeft gedood, wanneer dit in onderlinge samenhang wordt bezien met het voorgaande, naar de uiterlijke verschijningsvorm meer bij opzettelijke levensberoving dan een ander scenario. De verdachte is namelijk direct begonnen met het wissen van sporen en in het bijzonder valt op dat hij op berekenende wijze is blijven verhullen dat er ook maar iets tussen hem en [slachtoffer] in het pand is voorgevallen. Dit terwijl de rechtbank op basis van het dossier geen enkele aanleiding heeft om te veronderstellen dat het opzet van de verdachte op iets anders dan de dood van [slachtoffer] gericht was.
Alles afwegend oordeelt de rechtbank dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
4.4.5
Vrijspraak voorbedachte raad
Hoewel het dossier aanknopingspunten bevat dat sprake was van een al langer lopend conflict tussen de verdachte en [slachtoffer] over geleend geld en de verdachte [slachtoffer] doelbewust naar het pand aan de [adres] heeft laten komen op 18 december 2022, vormen die aanwijzingen geen sluitend bewijs voor de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte zal daarom – anders dan door de officier van justitie is gevorderd – worden vrijgesproken van het primair impliciet primair ten laste gelegde (moord).
4.4.6
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De verdachte zal daarom ten aanzien van zowel het onder 1 als onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen.
4.4.7
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 primair impliciet subsidiair (doodslag) en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 18 december 2022 te [plaats 2] (Suriname) een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door geweldshandelingen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer]
te verrichten;
2.
hij op 18 december 2022 te [plaats 2] (Suriname) opzettelijk het lijk van [slachtoffer] heeft weggevoerd en weggemaakt met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft hij, verdachte, het lijk van die [slachtoffer] in een laken gewikkeld en vervolgens dat lijk naar een onbekende plek gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op de gronden, zoals vermeld in de pleitnota, de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de impact en de gevolgen die deze zaak op de verdachte hebben, de omstandigheid dat de verdachte nooit meer zal kunnen terugkeren naar het land waar zijn wortels liggen en met het feit dat er geen sprake is van recidivegevaar.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] en het wegmaken van zijn lijk in Suriname. Dat dit bijzonder ernstige feiten zijn, behoeft geen toelichting. De verdachte is direct na het doden van [slachtoffer] begonnen met het wissen van zijn sporen en heeft ruim twee jaren lang enige betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] ontkend. Wat zich precies heeft afgespeeld tussen de verdachte en [slachtoffer] en door welke handelingen [slachtoffer] is komen te overlijden, is (mede daardoor) tot op heden niet duidelijk.
Wel is komen vast te staan dat de verdachte het dode lichaam van [slachtoffer] in een fleecedeken heeft gewikkeld, het lichaam op de achterbank van zijn auto heeft geplaatst en daarmee – ogenschijnlijk kalm – is weggereden. Volgens de verdachte heeft hij het lichaam van [slachtoffer] vervolgens laten afdrijven in de Surinamerivier, waarbij de rechtbank opmerkt dat het dossier ook aanwijzingen bevat dat de verdachte het lichaam op een andere manier heeft weggemaakt.
Met zijn handelen heeft de verdachte de nabestaanden van [slachtoffer] onbeschrijfelijk leed aangedaan. De verdachte heeft hen lange tijd in grote onzekerheid gelaten waarin zij de hoop hielden dat hun dierbare nog in leven was. Niet alleen weten de nabestaanden tot op heden niet hoe hun dierbare precies om het leven is gekomen, ook is hen de kans ontnomen afscheid te nemen en is er voor hen geen plek om te rouwen. [slachtoffer] laat twee minderjarige zoons na. Zij zullen moeten opgroeien zonder hun vader. Tijdens het ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht is op indringende wijze het verdriet en de impact die de onzekerheid op de nabestaanden heeft, verwoord.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om in strafmatigende zin rekening te houden met de door de verdediging genoemde omstandigheden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 maart 2024, waaruit volgt dat de verdachte geen relevante documentatie heeft. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het Pro-Justitiaconsult van 14 februari 2024, waaruit naar voren komt dat er door de psychiater geen aanwijzingen worden gezien voor onderliggende psychopathologie.
Strafmaxima
Ten tijde van de bewezen verklaarde feiten gold voor doodslag een maximumstraf van vijftien jaren [1] en voor het onttrekken van een lijk aan de nasporing twee jaren. Ten aanzien van dat laatste strafmaximum merkt de rechtbank op dat zij dit in deze zaak niet in verhouding vindt staan tot de aard en ernst van het door de verdachte gepleegde misdrijf. Daarbij betrekt de rechtbank de wijze waarop de verdachte het misdrijf heeft gepleegd en de gevolgen die het handelen van de verdachte voor de nabestaanden heeft gehad. Niettemin heeft zij zich aan het wettelijk strafmaximum te houden, hetgeen maakt dat de rechtbank met inachtneming van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in deze zaak wettelijk maximaal zeventien jaren gevangenisstraf mag opleggen.
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Deze duur is korter dan de eis van de officier van justitie. Dit is erin gelegen dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – geen moord, maar doodslag bewezen acht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

8.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
De vorderingen
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[benadeelde 2] en [benadeelde 3] , wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde 1] , hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen ieder een schadevergoeding van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat voor beide benadeelde partijen uit immateriële schade.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich in geval van een bewezenverklaring van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader immateriële schade
Affectieschade is schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste. Voor de in artikel 6:107, tweede lid, en artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten van slachtoffers is het mogelijk om een (forfaitaire) vergoeding van affectieschade te vorderen indien sprake is van overlijden of ernstig en blijvend letsel van het slachtoffer. Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij het Besluit vergoeding affectieschade vastgesteld. Volgens artikel 1, eerste lid, van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf, een vergoeding van € 20.000,00 voor een minderjarig kind en levensgezel.
De rechtbank stelt vast dat het overlijden van het slachtoffer het gevolg is geweest van het handelen van de verdachte. De rechtbank stelt voorts vast dat [benadeelde 2] en [benadeelde 3] als minderjarige kinderen van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden horen en aldus een wettelijk recht hebben op vergoeding van affectieschade. Ook [benadeelde 1] behoort als levensgezel tot de kring van gerechtigden en heeft een wettelijk recht op vergoeding van affectieschade. Hiermee is de grond voor vergoeding van affectieschade gegeven. Het door de benadeelde partijen gevorderde bedrag van telkens € 20.000,00 is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal de door de benadeelde partijen gevorderde bedragen aan affectieschade daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2022.
Nu de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregelen
[benadeelde 1]
De verdachte zal voor de onder 1 primair impliciet subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .
[benadeelde 2]
De verdachte zal voor de onder 1 primair impliciet subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 2] .
[benadeelde 3]
De verdachte zal voor de onder 1 primair impliciet subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 3] .
Aantal dagen gijzeling
De rechtbank zal conform artikel 36f, vijfde lid, Sr en artikel 6:4:20 Sv bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast bij niet of niet volledige betaling. Nu de duur van de gijzeling gelet op artikel 60a Sr en artikel 24c, derde lid, Sr in totaal maximaal één jaar mag belopen, zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling per schadevergoedingsmaatregel naar rato van het toegewezen bedrag bepalen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 60a, 151 en 287 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair impliciet subsidiair:
doodslag;
ten aanzien van feit 2:
een lijk wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (VIJFTIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
neemt de volgende beslissingen omtrent de ingediende vorderingen:
[benadeelde 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 20.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 120 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[benadeelde 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 20.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 120 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[benadeelde 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 20.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 3] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 120 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. C.M. Zandbergen, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.S. Ramlal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2025.
Bijlage I: Tekst tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 18 december 2022 te [plaats 2] (Suriname) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door opzettelijk
  • met een galvanen pijp, althans met een metalen pijp, op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of
  • met een (keuken-)mes, althans met een soortgelijk voorwerp, de keel van die [slachtoffer] door te snijden en/of
  • door een of meerdere slaande beweging(en) te maken naar/tegen het hoofd en/of de keel van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] met zijn (achter)hoofd op de grond is gevallen,
althans door een of meerdere geweldshandeling(en) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben verricht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 december 2022 te [plaats 2] (Suriname), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door opzettelijk- met een galvanen pijp, althans met een metalen pijp, op het hoofd van die
[slachtoffer] te slaan en/of- met een (keuken-)mes, althans met een soortgelijk voorwerp, de keel van die
[slachtoffer] door te snijden en/of- door een of meer slaande bewegingen te maken naar het hoofd en/of de keel van
die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] met zijn (achter) hoofd op de grond is gevallen,
althans door een of meerdere geweldshandeling(en) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te verrichten,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 18 december 2022 te [plaats 2] , (Suriname) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk het lijk van [slachtoffer] heeft begraven, verbrand, vernietigd, verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) het lijk van die [slachtoffer] in een laken gewikkeld en/of vervolgens dat lijk in één of meerdere vuilniszakken gedaan en/of vervolgens dat lijk naar een onbekende plek gebracht.

Voetnoten

1.Thans is het strafmaximum voor doodslag 25 jaren. Dit nieuwe strafmaximum is van toepassing op delicten gepleegd na de inwerkingtreding op 1 juli 2023.