ECLI:NL:RBDHA:2025:1136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL25.2445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met significant risico op onderduiken en belangenafweging

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiseres was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet en was ingesteld vanwege een significant risico dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres, een Kenyaanse vrouw geboren in 2006, was samen met haar moeder en twee minderjarige broers en zussen in bewaring gesteld. De rechtbank moest beoordelen of de maatregel van bewaring onrechtmatig was en of eiseres recht had op schadevergoeding, nu de maatregel inmiddels was opgeheven.

De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zwaar als licht, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiseres had zich eerder onttrokken aan het toezicht en had geen geldig visum bij binnenkomst in Nederland. De rechtbank concludeerde dat er een significant risico op onderduiken bestond, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigde. Eiseres betwistte de gronden van de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat deze gronden feitelijk juist waren en dat de belangenafweging in het belang van de kinderen niet had geleid tot een andere conclusie.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier J. de Winter. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2445

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,V-nummer: [V-nummer],

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiseres heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiseres heeft op 24 januari 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 27 januari 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 30 januari 2025 het
onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 2006 en de Kenyaanse nationaliteit te hebben. Zij is tegelijkertijd in bewaring gesteld met haar moeder, minderjarige zusje en minderjarige broertje. [2]
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [3] en een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiseres:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;- 3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiseres:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiseres betwist in beroep alle zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiseres dat het feit dat zij bij binnenkomst geen origineel paspoort bezat met daarin een visum voor Nederland niet maakt dat zij na afloop van de asielprocedure zal gaan onderduiken. Wat betreft zware grond 3b stelt eiseres dat eerst een vorm van toezicht moet zijn gestart, voordat kan worden gesproken van onttrekking aan het toezicht. Dit is pas het geval geweest vanaf 14 april 2024 en sindsdien is van onttrekken aan het toezicht geen sprake geweest.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a
en 3b kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Verweerder
heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk
voordoen. Nu eiseres bij haar binnenkomst in Nederland niet beschikte over een reis- of identiteitsdocument, noch over een geldig visum, is de zware grond 3a feitelijk juist. Eiseres is Nederland binnengekomen op 8 april 2024, maar heeft zich pas op 14 april 2024 gemeld bij de autoriteiten. Zij heeft zich in de tussenliggende periode dan ook onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen, wat maakt dat de zware grond 3b ook feitelijk juist is.
6. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen
dragen. Wat eiseres voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. Dit betekent ook dat sprake was van een significant risico op onderduiken.
Belangenafweging
7. Eiseres stelt voorts dat verweerder op kenbaar gemotiveerde wijze moeten uitleggen waarom niet wordt afgezien van detentie in het belang van de kinderen. De kinderen volgen hun moeder en haar is nooit de mogelijkheid geboden om mee te werken aan een overdracht aan Spanje. Ook had verweerder niet mogen stellen dat het gezin geen actie heeft ondernomen om hun overdracht te bespoedigen. Dit mocht van hen niet verwacht worden zolang niet was beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening. Ze hebben zelfs hun paspoorten aan verweerder overhandigd, welke werden onderzocht. De belangenafweging is ten onrechte niet in het belang van eisers uitgevallen.
8. Gelet op het voorgaande was er in het geval van eiseres sprake van een significant risico op onttrekking. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Daarbij zijn alle belangen van eisers betrokken, is gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de kinderen hun moeder volgen, en is benadrukt dat de maatregel slechts zeer kort hoefde te duren. De vlucht is voorafgaand aan de inbewaringstelling al gepland, waardoor eiseres drie dagen in bewaring heeft verbleven. Verder had het verzoek om een voorlopige voorziening geen schorsende werking, dus mocht nog steeds medewerking van eiseres verwacht worden.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig waren.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie beroepen met zaaknummers NL25.2429, NL25.2450 en NL25.2454
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.