ECLI:NL:RBDHA:2025:11348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
NL25.19101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 24 april 2025 afgewezen, met het argument dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 12 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Zweden gedaan, dat is aanvaard. Eiseres betoogt dat de minister haar aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening had moeten behandelen, omdat er een familieband zou zijn met haar broer. De rechtbank oordeelt echter dat de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen.

De rechtbank wijst erop dat de minister terecht heeft gesteld dat de familieband niet voldoende is om de aanvraag in behandeling te nemen. Eiseres heeft geen bewijs geleverd van een afhankelijkheidsrelatie met haar broer en heeft zelf verklaard dat zij niet bij hem wil wonen. De rechtbank concludeert dat eiseres voor haar problemen met haar oom de bescherming van de Zweedse autoriteiten kan inroepen. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is en dat eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Putten),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.19102, op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en de gemachtigde van eiseres hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Had de minister de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?
5. Eiseres betoogt dat de minister haar asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. De minister stelt namelijk ten onrechte dat eiseres de familieband tussen haar broer en haarzelf niet heeft aangetoond
.De minister gaat daarbij namelijk voorbij aan de overgelegde UNHCR-registratie waaruit de familieband tussen haar en haar broer blijkt. Ook in het aanmeldgehoor heeft eiseres al gegevens van haar broer gedeeld. Op grond daarvan had de minister in het dossier van haar broer een onderzoek kunnen opstarten naar de familierechtelijke relatie. Daarnaast betoogt eiseres dat de minister ten onrechte concludeert dat niet zou zijn gesteld of gebleken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar broer. Dit blijkt namelijk uit de zienswijze en de daar aangehaalde verklaringen uit het aanmeldgehoor. Eiseres heeft bovendien niemand in Zweden. Ze heeft altijd met haar oom en tante gewoond, maar dat contact is sinds het incident met haar oom verbroken.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. Los van de vraag of eiseres en haar gestelde broer daadwerkelijk broer en zus zijn, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, hoewel de Dublinverordening erop is gericht om familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden, de Dublinverordening niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familielid in Nederland kan worden verkregen. De minister concludeert niet ten onrechte dat het feit dat de broer van eiseres hier zou wonen onvoldoende is om te kunnen spreken van bijzondere, individuele omstandigheden. Ook niet in samenhang bezien met het door eiseres beschreven incident dat zich in Zweden heeft voorgedaan. Niet is gebleken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en dat eiseres en haar broer zich niet zonder elkaar staande kunnen houden. Eiseres heeft daarnaast zelf in het aanmeldgehoor verklaard dat zij niet bij haar broer wil wonen omdat ze twintig is. [2] Tot slot oordeelt de rechtbank dat de minister, nu tussen partijen niet in geschil is dat voor Zweden uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres voor haar problemen met haar oom de bescherming van de Zweedse autoriteiten kan inroepen. Hoewel eiseres heeft verklaard dat zij nog jong was en bang om naar de autoriteiten te stappen [3] , betekent dit niet dat de mogelijkheid hiertoe niet bestond voor eiseres.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond
.Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 5.
3.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 9.