Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1995 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
Uitreiking conform artikel 5.3 van het Vb
2. Eiser wijst erop dat hij voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord in het Pidgin Engels. Ook wordt met hem gesproken in het Engels. Hij beheerst deze talen onvoldoende. De maatregel van bewaring is niet overeenkomstig artikel 5.3, eerste lid, van het Vb toegelicht en uitgereikt in zijn moedertaal, het Ika. Dit maakt dat de maatregel onrechtmatig is.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser voorafgaand aan de oplegging van de maatregel is gehoord met behulp van een tolk Pidgin Engels. Bij aanvang van het gehoor is aan eiser gevraagd of hij de tolk kon verstaan en begrijpen, waarop hij bevestigend heeft geantwoord.Verder is hem een informatiefolder uitgereikt in de Engelse taal. Gedurende het gehoor is via de tolk Pidgin Engels de inhoud van de informatiefolder toegelicht. Afsluitend werd aan eiser gevraagd of hij de inhoud van de folder en de uitleg daarvan heeft begrepen. Wederom heeft eiser geantwoord dat hij het heeft begrepen.In zoverre is dan ook geen sprake van een onrechtmatig gehoor. Uit het dossier is verder op te maken dat eiser meermaals in het Engels is gehoord en daarbij heeft verklaard de Engelse taal goed te hebben verstaan en begrepen.Daarom valt ook niet in te zien dat verweerder de informatiefolder niet in de Engelse taal had mogen uitreiken. Uit de uitspraak van de Afdelingvan 24 juli 2024volgt echter dat verweerder met het uitreiken van een informatiefolder niet aan zijn informatieplicht voldoet. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
4. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van het mondeling toelichten van de informatiebrief in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de redenen dat hij in bewaring is gesteld, van de mogelijkheid van het instellen van beroep en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
5. In voornoemde uitspraak van de Afdeling heeft deze benadrukt dat het aan verweerder is om zijn werkwijze in overeenstemming te brengen met de eisen uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb. De Afdeling heeft daartoe een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf het moment van die uitspraak, richtinggevend geacht. Deze termijn was ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring nog niet verlopen, zodat ook hierin nu nog geen aanleiding wordt gezien anders te oordelen.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist in beroep alle zware en lichte aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat dit hem niet mag worden tegengeworpen, gelet op de omstandigheden waaronder hij vanuit Italië naar Nederland is gekomen. Wat betreft de zware gronden 3c en 3i stelt eiser dat hij amper op de hoogte is van de beslissing van de Afdeling. Deze dateert van 31 december 2024 en is ontvangen door zijn gemachtigde op 7 januari 2025. Enkele dagen later is de beslissing per post aan eiser doorgestuurd. Daarbij komt dat er een verzoek om een voorlopige voorziening was ingediend die hij van DT&Ven het COamocht afwachten. Eiser stelt dat hij tevens heeft verzocht om een interim measure bij het EHRM.Hij heeft grote angst om mee te werken aan zijn terugkeer omdat in dat geval sprake zal zijn van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM.Daarom heeft hij terecht geen gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit.
8. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a, 3c en 3i kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk voordoen. Nu eiser bij zijn binnenkomst in Nederland niet beschikte over een geldig reis- of identiteitsdocument, noch van een geldig visum of mvv, is de zware grond 3a feitelijk juist. Ook de zware gronden 3c en 3i zijn terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser geeft in beroep enkel een verklaring waarom hij geen gevolg heeft gegeven, of zal gaan geven, aan het terugkeerbesluit van 16 juli 2024. Dit doet niet af aan de feitelijke juistheid van de zware gronden 3c en 3i.
9. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. Dit betekent ook dat sprake was van een risico op onttrekking aan het toezicht.
10. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.