Overwegingen
1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 1985, [datum 2] 2010 en [datum 3] 2017 en de Kenyaanse nationaliteit te hebben. Zij zijn tegelijkertijd in bewaring gesteld met hun meerderjarige dochter respectievelijk zus.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregelen nodig zijn, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordeningen een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eisers:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;- 3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte grondenvermeld dat eisers:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eisers betwisten in beroep alle zware en lichte gronden die aan de maatregelen ten grondslag zijn gelegd. Ten aanzien van de zware grond 3a stellen eisers dat het feit dat zij bij binnenkomst geen origineel paspoort bezaten met daarin een visum voor Nederland niet maakt dat zij na afloop van de asielprocedure zullen gaan onderduiken. Wat betreft zware grond 3b stellen eisers dat eerst een vorm van toezicht moet zijn gestart, voordat kan worden gesproken van onttrekking aan het toezicht. Dit is pas het geval geweest vanaf 14 april 2024 en sindsdien is van onttrekken aan het toezicht geen sprake geweest.
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat verweerder bij de zware gronden 3a
en 3b kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Verweerder
heeft in de bestreden besluiten gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk
voordoen. Nu eisers bij hun binnenkomst in Nederland niet beschikten over een reis- of identiteitsdocument, noch over een geldig visum, is de zware grond 3a feitelijk juist. Eisers zijn Nederland binnengekomen op 8 april 2024, maar hebben zich pas op 14 april 2024 gemeld bij de autoriteiten. Zij hebben zich in de tussenliggende periode dan ook onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen, wat maakt dat de zware grond 3b ook feitelijk juist is.
6. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregelen van bewaring te kunnen
dragen. Wat eisers voor het overige hebben aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. Dit betekent ook dat sprake was van een significant risico op onderduiken.
7. Eisers stellen voorts dat verweerder op kenbaar gemotiveerde wijze had moeten uitleggen waarom niet wordt afgezien van detentie in het belang van de kinderen. De kinderen volgen hun moeder en haar is nooit de mogelijkheid geboden om mee te werken aan een overdracht aan Spanje. Ook had verweerder niet mogen stellen dat het gezin geen actie heeft ondernomen om hun overdracht te bespoedigen. Dit mocht van hen niet verwacht worden zolang niet was beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening. Ze hebben zelfs hun paspoorten aan verweerder overhandigd, welke werden onderzocht. De belangenafweging is ten onrechte niet in het belang van eisers uitgevallen.
8. Gelet op het voorgaande was er in het geval van eisers sprake van een significant risico op onttrekking. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Daarbij zijn alle belangen van eisers betrokken, is gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de kinderen hun moeder volgen, en is benadrukt dat de maatregel slechts zeer kort hoefde te duren. De vlucht is voorafgaand aan de inbewaringstelling al gepland, waardoor eisers drie dagen in bewaring hebben verbleven. Verder had het verzoek om een voorlopige voorziening geen schorsende werking, dus mocht nog steeds medewerking van eisers verwacht worden.
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregelen van bewaring op enig moment onrechtmatig waren.
10. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.