ECLI:NL:RBDHA:2025:11251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
C/09/656686 / FA RK 23-8185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen, zorgregeling, kinderalimentatie en partneralimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2025 uitspraak gedaan over de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen een man en een vrouw, die op 7 september 2020 in [plaats] een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen toegewezen. De vrouw had verweer gevoerd tegen de zorgregeling, kinderalimentatie en vermogensrechtelijke afwikkeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen over hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2020 en 2022. De rechtbank heeft de zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen in een co-ouderschap bij beide ouders verblijven. De man heeft een kinderalimentatie van € 352,- per maand per kind moeten betalen, en de partneralimentatie is vastgesteld op € 750,- bruto per maand, met ingang van de inschrijving van de beschikking. De rechtbank heeft ook de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen geregeld, waarbij de man de echtelijke woning kan overnemen, onder voorwaarden. De vrouw is gehouden om de helft van de hypotheekaflossingen te voldoen, en de rechtbank heeft bepaald dat de man het voortgezet gebruik van de echtelijke woning krijgt voor een periode van zes maanden na de inschrijving van de ontbinding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-8185 (ontbinding) / FA RK 24-2973 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/656686 (ontbinding) / C/09/665241 (verdeling)
Datum beschikking: 6 juni 2025

Ontbinding geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 31 oktober 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Schreuders in Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. de Koning in [plaats] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het bericht van 11 december 2023, met bijlagen, namens de man;
  • het verweerschrift, met zelfstandige verzoeken;
  • het verweer op de zelfstandige verzoeken, met gewijzigd verzoek;
  • het aanvullend/gewijzigd zelfstandig verzoek namens de vrouw;
  • het verweer op het aanvullend/gewijzigd zelfstandig verzoek, met gewijzigd verzoek, namens de man.
Op 9 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man met zijn advocaat, de vrouw met haar advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:
  • de brief van 15 mei 2025, met bijlagen, namens de vrouw;
  • het bericht van 16 mei 2025, met bijlage, namens de man.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn op 7 september 2020 in [plaats] een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan.
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 in [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 in [geboorteplaats] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man
na wijziging – strekt tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, met nevenvoorzieningen tot:
indien partijen erin slagen overeenstemming over een ouderschapsplan te bereiken:
- bepaling dat de tussen partijen getroffen onderlinge regelingen over de kinderen, zoals die in het ouderschapsplan zijn opgenomen, onderdeel uitmaken van de te geven beschikking;

indien partijen geen overeenstemming bereiken over een ouderschapsplan:

  • vaststelling van een zorgregeling, in die zin dat de kinderen bij de man verblijven:
  • in de even weken: van woensdag 17.00 uur tot donderdag 17.00 uur en van vrijdag 17.00 uur tot maandag 08.00 uur;
  • in de oneven weken: van woensdag 12.30 uur tot vrijdag 08.00 uur;
met inachtneming van punt 16 uit het verweer op de zelfstandige verzoeken en punten 19 en 20 uit het verzoekschrift ten aanzien van het halen en brengen, en de vakantie- en feestdagenregeling, met uitzondering van de zomervakantie, waarvoor geldt:
  • in de even jaren: de eerste drie weken bij de moeder;
  • in de oneven jaren: de eerste drie weken bij de vader,
met dien verstande dat de kinderen tot [de minderjarige 2] 4 jaar is, in de zomervakantie één week aaneengesloten bij ieder van de ouders zijn en vanaf dat [de minderjarige 2] 4 jaar is, maximaal twee weken aaneengesloten;
- vaststelling van een door de man aan de vrouw te bepalen kinderalimentatie van € 336,- per maand per kind met ingang van de te wijzen beschikking, bij vooruitbetaling te voldoen;

indien partijen overeenstemming bereiken over een convenant:

- bepaling dat de tussen partijen getroffen onderlinge regelingen ten aanzien van hun vermogensrechtelijke betrekkingen, zoals die in het convenant zijn opgenomen, onderdeel uitmaken van de te geven beschikking;

indien partijen geen overeenstemming bereiken over een convenant:

  • vaststelling van de vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, conform het voorstel van de man;
  • bepaling dat aan de man het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats] , met inboedel, toekomt;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de verzochte zorgregeling, kinderalimentatie en vermogensrechtelijke afwikkeling, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vrouw zelfstandig – na wijziging – om ontbinding van het geregistreerd partnerschap, met nevenvoorzieningen tot:
  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
  • vaststelling van een zorgregeling zoals omschreven in punten 16 t/m 20 van het verweerschrift;
  • vaststelling van een door de man aan de vrouw te bepalen kinderalimentatie van € 449,- per maand per kind met ingang van de indiening van het verweerschrift, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
  • vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.500,- per maand, althans een bijdrage zoals de rechtbank juist acht;
  • vaststelling van de verdeling van de beperkte gemeenschap, conform het voorstel van de vrouw,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Ontbinding geregistreerd partnerschap
Ontvankelijkheid
Volgens de wet kan de rechtbank een verzoek tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap alleen inhoudelijk beoordelen en hierop beslissen wanneer er een ouderschapsplan is overgelegd (artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om een ouderschapsplan op te stellen en/of over te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de ouders voldoende hebben gemotiveerd dat het gedurende de procedure redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken een door hen beiden getekend ouderschapsplan over te leggen, nu het niet lukt om overeenstemming te bereiken over de zorgregeling en de kinderalimentatie. Gelet hierop zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv.
De rechtbank zal partijen daarom ontvankelijk verklaren in hun verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap en overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van deze verzoeken en van de nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw stellen dat het geregistreerde partnerschap duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunde verzoeken tot ontbinding van het geregistreerde partnerschap als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Gelet op het ontbreken van een ouderschapsplan en een convenant hoeft de rechtbank niet meer te beslissen op de voorwaardelijke verzoeken van de man ten aanzien van opname hiervan.
Hoofdverblijfplaats
Artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders op verzoek van beiden of één van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd, zoals over de hoofdverblijfplaats.
De rechtbank overweegt als volgt. Op dit moment geven partijen uitvoering aan een zorgregeling in de vorm van co-ouderschap. Zoals hierna zal blijken zal de rechtbank minimale wijzigingen aan deze regeling aanbrengen. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is gelet op het co-ouderschap alleen administratief. De rechtbank merkt op dat het administratieve aspect hiervan door partijen al geregeld is, omdat zij het erover eens zijn dat de kinderen in de Basisregistratie Personen staan ingeschreven op het adres van de vrouw en dat de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen betaalt. De rechtbank ziet daarom geen belang bij de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De argumenten die de vrouw heeft aangedragen voor vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar betreffen alleen emotionele argumenten en maken het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Zorgregeling
Artikel 1:253a lid 1 BW bepaalt dat in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders op verzoek van beiden of één van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. Volgens lid 2 sub a van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of op verzoek van één van hen een zorgregeling vast.
Reguliere zorgregeling
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken. Toen partijen begin 2023 feitelijk uit elkaar gingen hebben zij ongeveer een half jaar uitvoering gegeven aan een birdnesting-regeling. In oktober 2023 heeft de vrouw een huurwoning betrokken. Daarna hebben partijen een co-ouderschapsregeling afgesproken waarbij de kinderen bij de man zijn in de even weken van woensdagochtend tot donderdagochtend en van vrijdagavond tot maandagochtend, en in de oneven weken van donderdagavond tot vrijdagochtend. Op maandag zorgen de grootouders moederszijde voor de kinderen, op woensdag gaan de kinderen naar de opvang en op donderdag zorgen de grootouders vaderszijde voor de kinderen. Op dinsdag en vrijdag zorgt de vrouw voor de kinderen. De man wil de huidige regeling graag uitbreiden met een extra overnachting bij hem. De vrouw wil de huidige regeling voortzetten.
De rechtbank zal de door de man verzochte zorgregeling vaststellen. Daarvoor heeft de rechtbank de volgende redenen. Op donderdag zorgen de ouders van de man voor de kinderen. Op de zitting heeft de man hierover aangegeven dat als zijn ouders een keer niet beschikbaar zijn, het zijn verantwoordelijkheid is om andere opvang voor de kinderen te regelen. De rechtbank acht het daarom redelijk dat de donderdag in de zorgregeling bij de man wordt betrokken. De verzochte regeling sluit daarmee aan op de huidige regeling. Daarnaast heeft de man aangegeven dat hij op de woensdagmiddag vrij kan krijgen van zijn werk en dat hij die extra tijd graag met de kinderen wil doorbrengen. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat zij (om de week) de woensdagmiddag bij de man kunnen doorbrengen in plaats van op de opvang. Deze minimale wijzigingen van de huidige regeling acht de rechtbank daarom in het voordeel van de kinderen. Daarbij zal de rechtbank de overeenstemming van partijen opnemen dat de ouder waar de kinderen naartoe gaan de kinderen ophaalt bij de andere ouder/school/de opvang.
Vakanties en feestdagen
De man en de vrouw hebben overeenstemming over de verdeling bij helfte van de zomer-, mei- en kerstvakantie. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen, nu zij dit ook in het belang van de kinderen acht. Over de andere vakanties en feestdagen hebben partijen geen overeenstemming bereikt. De man wil deze graag ook bij helfte verdelen. De vrouw wil dat niet, omdat de man volgens haar daar niet genoeg vakantiedagen voor heeft.
De rechtbank zal vaststellen dat de andere vakanties ook bij helfte worden gedeeld. Het is een algemeen gegeven dat werkende ouders te weinig vakantiedagen hebben om tijdens de helft van de schoolvakanties in persoon voor de kinderen te zorgen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen reden om de man meer zorg in de vakantietijd van de kinderen te onthouden. Het is, net als bij de zorgregeling, de verantwoordelijkheid van de man om ervoor te zorgen dat hij of een ander voor de kinderen zorgt op de dagen dat de kinderen volgens de vakantieregeling bij hem zijn. De rechtbank zal conform het voorstel van de man beslissen, nu de vrouw zich daar inhoudelijk niet tegen heeft verweerd, en vaststellen dat de kinderen de voorjaarsvakantie bij de ene ouder zijn en de herfstvakantie bij de andere ouder. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat partijen de verdeling hiervan op dezelfde wijze als de zomer-, mei- en kerstvakantie regelen in onderling overleg, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de moeder in verband met de vakanties van haar collega’s een stuk minder flexibel is dan de vader.
Met betrekking tot de feestdagen overweegt de rechtbank als volgt. De man en de vrouw zijn overeengekomen dat de kinderen in de oneven jaren met het bloemencorso bij de vrouw zijn en met Koningsdag bij de man, en in de even jaren andersom. Verder zal de rechtbank de verdeling van Sinterklaas en Vader- en Moederdag vaststellen conform het verzoek van de man. Tijdens de overige feestdagen en studiedagen zal de zorgregeling worden gevolgd. Daarbij zal met betrekking tot verjaardagen, conform het verzoek van de vrouw, gelden dat er wel een mogelijkheid is voor de andere ouder om de kinderen te zien.
Kinderalimentatie
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie in redelijkheid de datum van deze beschikking hanteren. Gebleken is namelijk dat de man vanaf november 2023 een bedrag aan kinderalimentatie betaalt dat sinds 2025 geïndexeerd € 886,- per maand voor beide kinderen bedraagt.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen samen, eventueel inclusief kindgebonden budget.
De ouders zijn in 2023 feitelijk uit elkaar gegaan.
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de behoefte van de kinderen, op basis van een gemaximeerd NBGI van € 6.000,- per maand, € 730,- per maand per kind bedroeg in 2023. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van de kinderen € 1.652,- per maand, te weten € 826,- per maand per kind.
Draagkracht
De behoefte van de kinderen moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van de ouders moet conform de aanbevelingen uit het rapport 2025 in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.310)].
Draagkracht man
De draagkracht van de man is in geschil. De man voert een draagkrachtverweer en verzoekt rekening te houden met zijn werkelijke woonlasten, een aflossing op een schuld van € 290,- per maand en advocaatkosten van € 114,- per maand.
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 9.360,- bruto per maand, zoals blijkt uit de salarisstrook van april 2025. Verder houdt de rechtbank rekening met 8% vakantiegeld, de pensioenpremie van € 355,- per maand, de ANW-hiaat verzekering van € 7,- per maand en de netto inhouding van de premie Whk van € 19,- per maand. Rekening houdend met de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de man op
€ 6.040,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De man verzoekt rekening te houden met zijn werkelijke woonlasten. Hij stelt dat hij sinds
1 september 2023 de woonlasten van de gemeenschappelijke woning alleen betaalt, zijnde
€ 1.956,- per maand, terwijl zijn woonbudget € 1.669,- per maand bedraagt. Daarnaast wil hij de echtelijke woning overnemen, zodat dit zijn maandelijkse woonlasten zullen blijven. De vrouw voert gemotiveerd verweer. De rechtbank overweegt als volgt. Het woonbudget van de man bedraagt volgens de berekening van de rechtbank € 1.812,- per maand. De rechtbank constateert dat dit al een ruim woonbudget is en merkt gezien het verschil van
€ 144,- per maand de werkelijke lasten niet aan als aanmerkelijk hogere woonlasten. Het is daarnaast de keuze van de man om de echtelijke woning over te nemen en daarmee hoge hypotheeklasten te accepteren. Naar het oordeel van de rechtbank mag het financiële gevolg van deze keuze van de man geen voorrang krijgen op zijn onderhoudsverplichting naar de kinderen toe. De rechtbank zal daarom geen rekening houden met zijn werkelijke woonlasten.
Volgens de man betreft de schuld een lening die hij bij familie heeft afgesloten in verband met een schikking in een aansprakelijkheidskwestie. Volgens de vrouw gaat deze aansprakelijkheidskwestie over fraude door de man gepleegd bij zijn vorige werkgever. Uit de door de man overgelegde ‘
Settlement agreement’ van 28 juni 2023 blijkt in ieder geval dat er een vonnis is van 19 oktober 2022 waarin de meeste vorderingen op de man zijn toegewezen, waartegen de man in beroep is gegaan en waarop de in de ‘
Settlement agreement’ getroffen schikking ziet die een einde heeft gemaakt aan de procedure in hoger beroep. Gezien het verweer van de vrouw had het op de weg van de man gelegen om aan te tonen op basis waarvan zijn aansprakelijkheid in het vonnis is vastgesteld en hij schadeplichtig is gevonden. De man heeft hier geen duidelijkheid over gegeven. De rechtbank gaat op basis van het gegeven dat er in deze kwestie een vonnis is gewezen uit van verwijtbaar handelen van de man. Bij dit oordeel neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de man op de zitting heeft gezegd dat hij met betrekking tot deze schuld zijn verantwoordelijkheid moet nemen en vindt dat de vrouw hier niet aan hoeft mee te betalen. Omdat volgens het rapport alleen rekening wordt gehouden met schulden die niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn, zal de rechtbank geen rekening houden met deze aflossing.
Met de door de man aangevoerde advocaatkosten zal de rechtbank ook geen rekening houden. Niet is gebleken dat de man een lening heeft afgesloten of dat er nog een rekening openstaat. Uit de overgelegde e-mail van 23 oktober 2023 blijkt alleen een getroffen betalingsregeling die eindigt op 25 januari 2024.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 2.043,- per maand, te weten
70% x [6.040 - (0,3 x 6.040 + 1.310)].
Draagkracht vrouw
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 2.225,- bruto per maand, zoals blijkt uit de salarisstroken van februari en maart 2025. Verder houdt de rechtbank rekening met 8% vakantiegeld, een eindejaarsuitkering van € 185,- per maand, de pensioenpremie van € 206,- per maand en de volgende aanvullende premies: WW van € 3,- per maand en WGA-hiaat van € 7,- per maand. De vrouw verzoekt om geen rekening te houden met het kindgebonden budget, omdat zij daar geen recht op zal hebben zodra de woning is verkocht (aan de man of een derde), gelet op het vermogen waarover zij dan zal beschikken dat hoger is dan de van toepassing zijnde vermogensgrens. De rechtbank zal wel rekening houden met het kindgebonden budget, omdat de vrouw dat op dit moment wel ontvangt. Mocht in de toekomst blijken dat de vrouw vanwege haar vermogen op 1 januari van het desbetreffende belastingjaar niet meer in aanmerking komt voor kindgebonden budget, dan moeten partijen in overleg en waar nodig de berekening aanpassen. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 3.073,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule € 589,- per maand, te weten
70% x [3.073 - (0,3 x 3.073 + 1.310)].
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 2.043,- + € 589,- =) € 2.632,- per maand bedraagt het eigen aandeel van de man in de kosten van de kinderen naar rato van zijn draagkracht (€ 2.043,- / € 2.632,- x € 1.652,- =) € 1.282,- per maand.
Op de door de man te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de vast te stellen zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 35%. Dat bedrag aan zorgkorting bedraagt € 578,- per maand (35% van € 1.652,-). De rechtbank zal daarom een bedrag aan kinderalimentatie van € 704,- per maand vaststellen, zijnde € 352,- per maand per kind.
Partneralimentatie
Bij de vaststelling van de partneralimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het rapport als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
De vrouw verzoekt een bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.500,- bruto per maand. De man heeft zich hiertegen verweerd met de stelling dat hij geen draagkracht heeft.
Ingangsdatum
Aangezien de partneralimentatie niet eerder kan ingaan dan per de datum dat de beschikking van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zal de rechtbank als ingangsdatum hanteren de datum van inschrijving van de beschikking.
Behoefte vrouw
De vrouw heeft haar behoefte op basis van de Hofnorm berekend op € 4.467,- netto per maand. De man heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank van deze behoefte in 2023 uit zal gaan. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van de vrouw € 5.052,- netto per maand.
Aanvullende behoefte vrouw
Ter bepaling van de aanvullende behoefte van de vrouw dient haar eigen inkomen van haar totale behoefte te worden afgetrokken. Zoals reeds overwogen in het kader van de kinderalimentatie heeft de vrouw een NBI van € 3.073,- per maand. Conform het rapport moet daarvan bij de berekening van partneralimentatie het kindgebonden budget worden afgetrokken. Op dit moment heeft de vrouw recht op een kindgebonden budget van
€ 8.407,- per jaar, zijnde € 701,- per maand, waardoor een NBI van € 2.372,- per maand resteert. Dit NBI komt in mindering op de behoefte van de vrouw, zodat haar aanvullende behoefte (€ 5.052,- minus € 2.372,- =) € 2.680,- netto per maand bedraagt. Dat is
€ 5.101,- bruto per maand.
Draagkracht man
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man zal de rechtbank uitgaan van dezelfde gegevens als bij de draagkracht ten behoeve van de kinderalimentatie, zodat de rechtbank ook hier uitgaat van een NBI van de man van € 6.040,- per maand. De rechtbank zal, in lijn met het rapport van 2025, de draagkracht vaststellen aan de hand van de formule 60% [NBI – (0,3 x NBI + 1310)]. Bij een NBI van € 6.040,- resulteert dit in een draagkracht van de man van € 1.751,- per maand. Hierop worden in mindering gebracht de kosten die de man voor de kinderen heeft, welke inclusief de zorgkorting € 641,- per maand per kind bedragen. Zoals ten aanzien van de kinderalimentatie is overwogen zal de rechtbank ook in dit geval geen rekening houden met de werkelijke woonlasten van de man, de aflossing op de lening bij familie van € 290,- per maand en de advocaatkosten van € 114,- per maand. Daarmee resteert een draagkracht van € 469,- netto per maand. Gebruteerd komt dit neer op € 750,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Omdat de draagkracht van de man lager is dan de aanvullende behoefte van de vrouw, wordt de vast te stellen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw begrensd tot de hoogte van de draagkracht van de man.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat met ingang van de inschrijving van de beschikking van ontbinding van het geregistreerd partnerschap de man aan de vrouw een partneralimentatie van € 750,- bruto per maand zal betalen. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Verdeling
De man en de vrouw zijn op 7 september 2020 in [plaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan. Nu niet gesteld of gebleken is dat zij partnerschapsvoorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat partijen een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
Een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen betreft alle goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de partners gezamenlijk toebehoorden, en alle overige goederen van de partners door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen, en verder alle gemeenschappelijke schulden die de partners bij aanvang van de gemeenschap al hadden en alle tijdens deze gemeenschap ontstane schulden.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap moet als uitgangspunt worden genomen dat partijen in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 31 oktober 2023. Voor de waardering geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang gemeenschap
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen en schulden in de gemeenschap vallen:
de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats] , met de daaraan verbonden hypothecaire geldlening;
inboedel;
saldi op bank-, spaar- en beleggingsrekeningen;
geldlening van € 30.000,-
Ad. a) de echtelijke woning
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de man de kans krijgt om de woning over te nemen. Zij zijn het er ook over eens dat de woning opnieuw getaxeerd moet worden, omdat de taxatie van 6 september 2023 niet meer actueel is. Op de zitting zijn partijen overeengekomen dat zij de taxatie door makelaar [makelaar] zullen laten uitvoeren en dat dit een bindende taxatie zal zijn. Ook hebben partijen afgesproken dat zij binnen een week na de zitting contact zullen opnemen met deze makelaar voor het maken van een afspraak en dat zij beiden bij de taxatie aanwezig zullen zijn. De rechtbank zal, conform de wens van partijen, een spoorboekje opnemen onder het kopje ‘Beslissing’ voor de verdeling van de woning.
De man stelt dat hij per 1 september 2023 in zijn eentje de woonlasten van de echtelijke woning heeft voldaan. Hij wil verrekening van het aflossingsgedeelte van de hypotheek vanaf die datum met de overwaarde. De vrouw heeft zich hiertegen verweerd. Zij geeft aan dat de man alleen het gebruik en genot van de woning heeft gehad en dat de man haar in beginsel een gebruikersvergoeding verschuldigd is. Wat de vrouw betreft kan dit worden weggestreept tegen de vergoeding van de helft van de aflossingen.
De rechtbank overweegt als volgt. Door de hypotheekaflossingen neemt de overwaarde van de woning toe. Zowel bij toedeling aan de man als bij verkoop van de woning aan een derde, profiteert de vrouw daarvan door mee te delen in de overwaarde. Op grond van de artikelen 3:172 en 3:189 BW dienen partijen na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap naar evenredigheid van hun aandeel in de eigendom van de woning in deze kosten bij te dragen. Daarom is de vrouw gehouden vanaf genoemd moment de helft van de maandelijkse aflossing te betalen. De man wil dat de vrouw per 1 september 2023 de helft van de aflossingen betaalt. De huwelijksgemeenschap is per 31 oktober 2023 ontbonden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw aan de man de helft van de hypotheekaflossingen moet voldoen, over de periode van 31 oktober 2023 tot aan de datum van het notarieel transport. Dit aandeel van de vrouw in de hypotheekaflossingen kan op de datum van notarieel transport worden verrekend met haar aandeel in de overwaarde van de echtelijke woning.
De vrouw heeft bij wijze van verweer tegen het verzoek van de man naar voren gebracht dat de man in beginsel een gebruiksvergoeding aan haar verschuldigd is en dat deze vergoeding kan worden weggestreept tegen een door haar aan de man te betalen vergoeding in verband met de door hem verrichte aflossingen. Hoewel de vrouw dus geen verzoek om vaststelling van een door de man aan haar te betalen gebruiksvergoeding heeft gedaan, merkt de rechtbank op dat een verzoek om een gebruiksvergoeding op grond van artikel 1:165 BW uitsluitend ziet op de periode na inschrijving van de ontbindingsbeschikking. Nu de man tot aan de verdeling/verkoop van de echtelijke woning de volledige hypotheekrente betaalt, daarnaast de aflossing voor de helft voor zijn rekening komt en hij de voor rekening van de vrouw komende helft van de aflossing tot de datum van notarieel transport voorschiet, acht de rechtbank het niet redelijk om over de naar het zich laat aanzien relatief korte periode tussen de inschrijving van deze beschikking tot aan de datum van notarieel transport een gebruiksvergoeding aan de man op te leggen.
Ad. b) inboedel
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de inboedel al bij helfte met gesloten beurzen is verdeeld. De vrouw heeft haar verzoek ten aanzien van de tuinmeubels ingetrokken. De rechtbank hoeft daarom niet meer over de inboedel te beslissen.
Ad. c) saldi op bank-, spaar- en beleggingsrekeningen
Volgens de man en de vrouw behoren de volgende bankrekeningen tot de gemeenschap:
  • [bankrekening 1] , op naam van de man;
  • [bankrekening 2] , op naam van de man;
  • [bankrekening 3] , op naam van partijen;
  • [bankrekening 4] , op naam van partijen;
  • [bankrekening 5] , op naam van partijen;
  • [bankrekening 6] , op naam van de man;
  • [bankrekening 7] , op naam van de vrouw;
  • [bankrekening 8] , op naam van de vrouw.
Partijen zijn het erover eens dat de gezamenlijke rekening eindigend op [bankrekening 5] al is verdeeld. Zij zijn het er ook over eens dat de saldi per peildatum van de overige gezamenlijke rekeningen bij helfte moeten worden gedeeld en daarna moeten worden opgeheven. Met betrekking tot de rekeningen op naam van één van partijen wil de vrouw ook de saldi per peildatum bij helfte delen, maar de man wil dat niet. De rechtbank zal bepalen dat, zoals gebruikelijk is, de saldi van alle bovenstaande rekeningen, met uitzondering van het al tussen partijen verdeelde saldo van de rekening eindigend op [bankrekening 5] , per peildatum bij helfte worden gedeeld. Partijen moeten elkaar over en weer inzage verschaffen in de saldi per peildatum. Verder zijn partijen het erover eens dat de twee bankrekeningen die de man bij de Rabobank heeft dateren van vóór het geregistreerd partnerschap en dat de saldi van deze rekeningen buiten de gemeenschap vallen.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de bankrekeningen van de kinderen aan haar worden toegedeeld met verrekening van de saldi per peildatum bij helfte. De rechtbank overweegt dat in het kader van de verdeling er geen grondslag is voor dit verzoek van de vrouw. De saldi van de rekeningen van de kinderen behoren tot hun eigen vermogen en dus niet tot de gemeenschap van partijen die verdeeld moet worden. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Ad. d) geldlening van € 30.000,-
De man stelt dat hij in 2019 is geconfronteerd met een aansprakelijkheidskwestie. In mei 2023 heeft hij ingestemd met een schikking waarbij hij € 40.000,- moest voldoen. De vrouw wilde niet meewerken aan het afsluiten van een lening voor de betaling hiervan, waardoor de man bij familie een lening is aangegaan van € 30.000,-. Volgens de man valt deze schuld in de gemeenschap en zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig. De man is echter bereid om deze schuld geheel voor zijn rekening te nemen op voorwaarde dat de rechtbank beslist dat de maandelijkse aflossing aangemerkt wordt als extra last bij het berekenen van de draagkracht van de man.
De vrouw geeft aan dat de man bij zijn vorige werkgever heeft gefraudeerd, voordat partijen het geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Primair meent de vrouw dat daarom deze schuld niet in de beperkte gemeenschap valt. Subsidiair meent de vrouw dat sprake is van een verknochte schuld, omdat de schuld is ontstaan door frauduleus handelen van de man. De vrouw verweert zich tegen het voorstel van de man dat de schuld voor zijn rekening komt onder de voorwaarde dat bij de berekening van de draagkracht van de man om alimentatie te kunnen betalen rekening wordt gehouden met de maandelijkse aflossing. Zij meent primair dat de schuld aan de man moet worden toegedeeld en subsidiair dat op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden vastgesteld dat de man volledig draagplichtig is voor de schuld.
De rechtbank is van oordeel dat de geldlening van de man niet in de gemeenschap valt, omdat de handeling van de man die de aansprakelijkheid heeft doen ontstaan, op basis waarvan de schikking is getroffen en de lening is afgesloten, dateert van voorafgaand aan het aangaan van het geregistreerd partnerschap. De man is hierom volledig draagplichtig voor deze schuld. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de man afwijzen.
Vergoedingsrecht
De vrouw stelt dat de gemeente [plaats] haar voor 2024 en 2025 heeft aangeslagen voor de onroerende zaakbelasting. Zij verzoekt te bepalen dat de man de helft van de door de vrouw betaalde belastingaanslagen moet voldoen, zijnde een bedrag van € 567,26. Op de zitting is afgesproken dat de vrouw binnen één week de betaalbewijzen hiervan nog mocht overleggen. Dat heeft zij gedaan bij brief van 15 mei 2025. De man heeft daarna bij bericht van 16 mei 2025 aangegeven in te kunnen stemmen met dit verzoek van de vrouw, op voorwaarde van betaling door de vrouw overeenkomstig de betalingsregeling met de gemeente tot 31 oktober 2025. De rechtbank zal conform deze overeenstemming van partijen beslissen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de man voor een periode van zes maanden na de inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toegewezen krijgt. De rechtbank zal conform deze overeenstemming van partijen beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt uit de ontbinding van het geregistreerde partnerschap tussen de man en de vrouw, aangegaan op 7 september 2020 in [plaats] ;
*
stelt vast dat de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 in [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 in [geboorteplaats] ,
bij de man zullen zijn:
  • in de even weken: van woensdag 17.00 uur tot donderdag 17.00 uur en van vrijdag 17.00 uur tot maandag naar school/de vrouw;
  • in de oneven weken: van woensdag 12.30 uur tot vrijdag naar school/de vrouw,
waarbij de ouder waar de kinderen naartoe gaan de kinderen ophaalt bij de andere ouder/school/de opvang;
*
stelt de volgende vakantie- en feestdagenregeling vast:
  • zomervakantie: verdeling bij helfte, waarbij geldt dat totdat [de minderjarige 2] vier jaar is de kinderen maximaal één week aaneengesloten en zodra [de minderjarige 2] vier jaar is maximaal twee weken aangesloten bij elke ouder zijn, waarbij de vrouw in december aan de man doorgeeft welke weken zij van haar werk vrij kan krijgen en de man de andere weken de kinderen bij zich heeft;
  • kerstvakantie: verdeling bij helfte, waarbij geldt dat de kinderen één week en één kerstdag bij elke ouder zijn, in onderling overleg te verdelen aansluitend bij de zorgregeling;
  • meivakantie: verdeling bij helfte, waarbij de vrouw in december aan de man doorgeeft welke week zij van haar werk vrij kan krijgen en de man de andere week de kinderen bij zich heeft;
  • voorjaars- en herfstvakantie: de kinderen zijn de voorjaarsvakantie bij de ene ouder en de herfstvakantie bij de andere ouder, in onderling overleg te verdelen;
  • bloemencorso: in de oneven jaren bij de vrouw en in de even jaren bij de man;
  • Koningsdag: in de oneven jaren bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
  • Vaderdag: bij de man;
  • Moederdag: bij de vrouw;
  • verjaardagen: volgens de reguliere zorgregeling, waarbij er een mogelijkheid is voor de andere ouder om de kinderen te zien;
  • overige feestdagen en studiedagen: volgens de reguliere zorgregeling;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden, een kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] van € 352,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van ontbinding van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand,
een partneralimentatie van € 750,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening:
1. de woning wordt toegedeeld aan de man op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen zijn het eens over taxatie door [makelaar] als onafhankelijk makelaar-taxateur. Partijen verstrekken binnen één week na de zitting een gezamenlijke opdracht aan deze makelaar-taxateur tot taxatie van de woning. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de man de woning zal overnemen;
b) de man dient binnen drie maanden na de taxatie aan de vrouw aan te tonen dat hij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening;
c) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
d) de kosten van de notariële overdracht worden door de man, als kosten koper, voldaan;
e) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2) indien de man de woning niet kan overnemen onder bovengenoemde voorwaarden, dan wordt de woning verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen één week nadat de onder 1) genoemde termijn is verstreken of nadat de man kenbaar heeft gemaakt de woning niet te kunnen overnemen aan de onder 1) genoemde makelaar-taxateur een gezamenlijke opdracht verstrekken tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
  • ten aanzien van de bankrekeningen:
  • de man en de vrouw krijgen ieder de saldi van hun op eigen naam staande bankrekeningen toegedeeld, onder verrekening van de saldi van deze bankrekeningen op de peildatum bij helfte;
  • bepaalt dat de saldi op de gezamenlijke bankrekeningen op de peildatum bij helfte tussen partijen worden verdeeld, waarna deze rekeningen worden opgeheven;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 567,26 in verband met de aanslagen onroerende zaakbelasting van 2024 en 2025, op voorwaarde van nakoming door de vrouw van de met de gemeente [plaats] getroffen betalingsregeling tot 31 oktober 2025;
*
bepaalt dat de vrouw aan de man de helft van de door de man gedane hypotheekaflossingen over de periode van 31 oktober 2023 tot de datum van het notarieel transport moet voldoen en dat het bedrag ter zake op de dag van notarieel transport onderling zal worden verrekend met de aan de vrouw toekomende helft van de overwaarde van de echtelijke woning;
*
bepaalt dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats] en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, onder de voorwaarde dat de man deze woning op het moment van die inschrijving bewoont en aan de vrouw uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;
*
verklaart deze beschikking tot zover, met uitzondering van het uitspreken van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen de man en de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.D.A. Geleijns, rechter, ook kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 6 juni 2025.