ECLI:NL:RBDHA:2025:11241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
C/09/682985 / FA RK 25-2511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen bij echtscheiding met birdnestingregeling en voorlopige kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 een beschikking gegeven in een voorlopige voorzieningenprocedure naar aanleiding van een verzoek van de vrouw in het kader van een echtscheiding. De vrouw en de man zijn gehuwd in 2019 en hebben samen een minderjarige zoon, geboren in 2021. De ouders hebben gezamenlijk gezag en zijn momenteel in een zorgregeling waarbij de minderjarige afwisselend bij de man en de vrouw verblijft. De vrouw verzoekt om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en voorlopige kinderalimentatie, terwijl de man verweer voert en ook zelfstandig verzoeken indient. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en besloten om een birdnesting-regeling vast te stellen, waarbij de minderjarige in de echtelijke woning blijft en de ouders om de beurt in de woning verblijven. De rechtbank heeft ook een voorlopige kinderalimentatie vastgesteld van € 400,- per maand, rekening houdend met de financiële draagkracht van beide ouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 25-2511
Zaaknummer: C/09/682985
Datum beschikking: 15 mei 2025

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 3 april 2025 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.C.M. van Lieshout in Capelle aan den IJssel.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N.T. Vogelaar in Maasdijk, gemeente Westland.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift;
  • de bijlagen 6 t/m 8 namens de vrouw, ingekomen op 28 april 2025;
  • het verweerschrift, met zelfstandige verzoeken;
  • het bericht van 29 april 2025, met bijlage, namens de vrouw.
Op 1 mei 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat, de man met mr. J. Todorov als waarnemend advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

  • De vrouw en de man zijn gehuwd op [datum] 2019 in [plaats 1] , Oostenrijk.
  • Zij zijn de ouders van de nu nog minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] .
  • De vrouw en de man oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
  • De ouders geven op dit moment uitvoering aan een zorgregeling waarbij [minderjarige] bij de man is:
  • in de even weken: van donderdag 14.30 uur tot zaterdag 14.30 uur;
  • in de oneven weken: van donderdag 14.30 uur tot zondag 16.00 uur.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt dat:
  • zij gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] , met inbegrip van de inboedel en met het bevel dat de man die woning dient te verlaten en verder niet mag betreden;
  • [minderjarige] aan de vrouw wordt toevertrouwd;
  • een zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij [minderjarige] bij de man verblijft in de even weken van donderdag 14.30 uur tot vrijdag 19.00 uur en in de oneven weken van donderdag 14.30 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij de man [minderjarige] ophaalt bij de vrouw en de vrouw [minderjarige] ophaalt bij de man;
  • in de oneven weken op zaterdag op een tijdstip gelegen tussen 13.00 uur en 16.00 uur de vrouw (video)belcontact heeft met [minderjarige] , in onderling overleg met de man af te stemmen;
  • een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 1.011,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift althans met ingang van de datum van de te wijzen beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de man zelfstandig dat:
-
primair:[minderjarige] in de echtelijke woning blijft zonder dat hij aan één van de partijen wordt toevertrouwd;

subsidiair:

  • de man gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] , met inbegrip van de inboedel;
  • [minderjarige] aan de man wordt toevertrouwd;
  • een zorgregeling wordt vastgesteld, inhoudende een co-ouderschapsregeling, waarbij in de oneven weken [minderjarige] bij de man is van donderdag 14.30 uur tot zondag 19.00 uur en bij de vrouw van zondag 19.00 uur tot donderdag 14.30 uur, en in de even weken [minderjarige] bij de man is van donderdag 14.30 uur tot zaterdag 14.30 uur en bij de vrouw van zaterdag 14.30 uur tot donderdag 14.30 uur;
  • de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld, conform het door de man opgestelde schema;
  • een door de vrouw aan de man te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 1,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van de datum van de af te geven beschikking, althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
In deze voorlopige voorzieningenprocedure heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht en wordt Nederlands recht toegepast.
Gelet op de verzoeken die voorliggen ziet de rechtbank aanleiding om als eerste de voorlopige zorgregeling te bespreken.
Voorlopige zorgregeling
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken, is de rechtbank het volgende gebleken. De vrouw en de man zijn feitelijk in januari 2024 uit elkaar gegaan. De vrouw is toen met [minderjarige] in de echtelijke woning gebleven en de man is bij zijn ouders gaan wonen. Partijen zijn destijds een zorgregeling overeengekomen waarbij [minderjarige] bij de man is:
  • in de even weken: van donderdag 14.30 uur tot zaterdag 14.30 uur;
  • in de oneven weken: van donderdag 14.30 uur tot zondag 16.00 uur.
Aan deze regeling wordt tot op heden uitvoering gegeven. Toen de vrouw en de man deze zorgregeling overeenkwamen werkte de vrouw niet en was zij alle (doordeweekse) dagen beschikbaar voor [minderjarige] . Per 1 februari 2025 werkt de vrouw op maandag, dinsdag en donderdag. Zij wil daarom graag meer tijd met [minderjarige] kunnen doorbrengen in het weekend.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om, zoals de man verzoekt, een birdnesting-regeling vast te stellen. Daarvoor heeft de rechtbank de volgende redenen. Op dit moment is niet duidelijk wie de echtelijke woning gaat overnemen. De man woont inmiddels anderhalf jaar bij zijn ouders. Hij heeft hierover aangegeven dat de intentie destijds was dat dit tijdelijk zou zijn, dat de spanningen daar inmiddels oplopen en dat hij privacy met [minderjarige] mist. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige] en de man dat zij ook tijd met z’n tweeën kunnen doorbrengen. Daarnaast is gebleken dat de vrouw ook bij haar ouders kan verblijven. De man heeft onbetwist gesteld dat partijen in het verleden, toen hun woning werd gebouwd, twee jaar als gezin bij de ouders van de vrouw hebben ingewoond. De rechtbank heeft weliswaar spanningen tussen partijen geconstateerd, maar niet is gebleken dat deze spanningen zo groot zijn dat dit in de weg zou moeten staan aan birdnesting. De rechtbank is van oordeel dat een birdnesting-regeling het meest in het belang van [minderjarige] is. Voor [minderjarige] is het prettig en brengt het rust als hij in zijn eigen huis kan blijven.
Ten aanzien van de invulling van de birdnesting-regeling overweegt de rechtbank het volgende. De vrouw werkt nu drie dagen in de week. De rechtbank gunt het de vrouw om ook een weekend met [minderjarige] te kunnen doorbrengen. Daarbij overweegt de rechtbank dat het feit dat de vrouw weer is gaan werken niet alleen kan worden afgewenteld op de tijd die de man met [minderjarige] heeft, wat in het voorstel van de vrouw wel het geval is. De rechtbank vindt het belangrijk dat de tijd die beide ouders met [minderjarige] doorbrengen op dit moment niet substantieel wordt gewijzigd. De rechtbank zal daarom een regeling vaststellen die in het midden ligt van de voorstellen van de ouders, inhoudende dat [minderjarige] met de man in de echtelijke woning is:
  • in de even weken: van donderdag 14.30 uur tot zaterdag 10.00 uur;
  • in de oneven weken: van donderdag 14.30 uur tot zondag 19.00 uur.
Het verzoek van de vrouw voor vaststelling van een videobelregeling zal de rechtbank afwijzen. De rechtbank acht het, gelet op de leeftijd van [minderjarige] , op dit moment niet in zijn belang om op een vast moment met de vrouw te moeten videobellen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de man op de zitting heeft aangegeven open te staan voor videobellen op het moment dat de vrouw daarom vraagt en [minderjarige] daarvoor beschikbaar is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze voorlopige voorzieningenprocedure een vakantieregeling vast te stellen. Vaststelling van een vakantieregeling past niet bij het karakter van een voorlopige voorziening; een ordemaatregel voor de duur van de echtscheidingsprocedure. De rechtbank gaat ervan uit dat, waar nodig, partijen in onderling overleg afspraken maken over vakanties met [minderjarige] .
Uitsluitend gebruik echtelijke woning en toevertrouwing
Gelet op de vast te stellen voorlopige birdnesting-regeling zal de rechtbank bepalen dat de vrouw dan wel de man gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning gedurende de tijd dat [minderjarige] volgens deze voorlopige zorgregeling bij de vrouw dan wel de man is. Het verzoek om te bepalen dat dit uitsluitend gebruik ‘met inbegrip van de inboedel’ is, zal de rechtbank bij gebrek aan belang afwijzen. Bij toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan een partij is die partij ook uitsluitend gerechtigd tot de tot die woning behorende inboedelgoederen.
De rechtbank zal bij deze stand van zaken [minderjarige] niet aan één ouder toevertrouwen. De verzoeken op dat punt zullen worden afgewezen.
Voorlopige kinderalimentatie
Beide partijen verzoeken kinderalimentatie te ontvangen van de andere ouder. De rechtbank stelt een voorlopige zorgregeling vast die neerkomt op co-ouderschap. Aangezien hierna zal blijken dat de vrouw aanzienlijk minder verdient dan de man, zal de rechtbank een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie berekenen.
Bij de vaststelling van de voorlopige kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
De rechtbank zal als ingangsdatum van de vast te stellen voorlopige kinderalimentatie in redelijkheid de datum van deze beschikking hanteren.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen ten tijde van hun uiteengaan worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen samen, eventueel inclusief kindgebonden budget.
De ouders zijn in januari 2024 feitelijk uit elkaar gegaan, zodat de rechtbank zal rekenen met de tarieven van de periode 2024-I en de inkomensgegevens uit 2023.
Aan de zijde van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 79.329,- bruto per jaar, op basis van de aangifte inkomstenbelasting 2023. Daaruit blijkt een loon van
€ 80.288,- bruto per jaar en een aftrekpost eigen woning van € 959,- per jaar. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de fiscale bijtelling voor het privégebruik van de zakelijke auto van € 10.479,- per jaar. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de man ten tijde van het uiteengaan van partijen op € 3.958,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Aan de zijde van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 3.249,- bruto per maand, zoals blijkt uit de salarisstroken van maart tot en met mei 2023. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met 8% vakantiegeld, de pensioenpremie van € 142,- per maand en de bijdrage PAWW van € 5,- per maand. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de vrouw ten tijde van het uiteengaan van de ouders op € 3.018,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Uitgaande van de hiervoor genoemde gegevens bedroeg het NBGI van partijen ten tijde van het uiteengaan (€ 3.958,- + € 3.018,- =) € 6.976,- per maand. Gelet op dit NBGI, dat volgens het rapport wordt gemaximeerd op € 6.000,- per maand, bedraagt de behoefte van [minderjarige] op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen 2024 uit het rapport € 880,- per maand. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 937,- per maand.
De vrouw stelt dat het tabelbedrag moet worden verhoogd met extra opvangkosten, omdat de hoge maandelijkse kinderopvangkosten niet volledig worden vergoed door de toeslagen en die kosten niet in de behoefte zitten verdisconteerd. Volgens de vrouw moet de behoefte worden verhoogd met een bedrag van € 372,- aan extra opvangkosten, zijnde de helft van de netto extra opvangkosten. De man betwist dit.
De rechtbank overweegt dat uit het rapport volgt dat bijzondere kosten kunnen zorgen voor correctie van de behoefte, zoals bijvoorbeeld hoge oppaskosten. Alleen als sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang of dermate hoge oppaskosten dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten, kan dat leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen dan het tabelbedrag.
De rechtbank zal met de door de vrouw aangevoerde extra opvangkosten in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure geen rekening houden. De vrouw heeft niet aangetoond dat deze opvangkosten niet bij andere posten kunnen worden gecompenseerd. Daarnaast heeft de vrouw niet onderbouwd dat het echt nodig is dat [minderjarige] drie dagen per week naar de kinderopvang gaat. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de vrouw niet op andere dagen kan werken of de opvang niet anders kan regelen.
Draagkracht
De behoefte van [minderjarige] moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van de ouders moet conform de aanbevelingen uit het rapport 2025 in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.310)].
Draagkracht man
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank, gelet op de salarisstrook van januari 2025, uit van een inkomen van € 4.583,- bruto per maand, zijnde het maandsalaris van € 5.616,- bruto per maand minus het ouderschapsverlof van € 1.033,- per maand. De rechtbank ziet, anders dan de vrouw, aanleiding om rekening te houden met het ouderschapsverlof. Dit volgt uit de recente salarisstrook en daarnaast heeft de man een bericht van zijn werkgever overgelegd waaruit blijkt dat na het verloop van het ouderschapsverlof het contract van de man definitief zal worden aangepast naar vier werkdagen per week. Verder houdt de rechtbank rekening met 8% vakantiegeld, de pensioenpremie van € 222,- per maand, de bijdrage PAWW van € 5,- per maand en de WGA-Hiaat van € 7,- per maand. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de vader op € 3.502,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
In het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure en gelet op het feit dat door de vast te stellen birdnesting-regeling de woonsituatie van partijen zal veranderen ziet de rechtbank, anders dan de vrouw, geen aanleiding om af te wijken van het woonbudget. Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging, zoals hierna zal blijken, dat er geen sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de draagkracht van de man € 799,- per maand bedraagt, te weten 70% x [3.502 - (0,3 x 3.502 + 1.310)].
Draagkracht vrouw
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 2.049,- bruto per vier weken, zoals blijkt uit de salarisstroken uit maart en april 2025. Verder houdt de rechtbank rekening met 8% vakantiegeld, de pensioenpremie van € 47,- per vier weken en de premie AZV van € 6,- per vier weken. Gelet op de birdnesting-regeling die wordt vastgesteld houdt de rechtbank aan de zijde van de vrouw op dit moment geen rekening met het kindgebonden budget, omdat partijen daar gelet op hun gezamenlijke inkomen geen recht op hebben. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de moeder op € 2.340,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de moeder bedraagt volgens de formule € 230,- per maand, te weten 70% x [2.340 - (0,3 x 2.340 + 1.310)].
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van partijen van (€ 799,- + € 230,- =) € 1.029,- per maand bedraagt het eigen aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] naar rato van zijn draagkracht (€ 799,- / € 1.029,- x € 937,- =) € 728,- per maand.
Op de door de man te betalen bijdrage moet in beginsel een zorgkorting in mindering worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op de vast te stellen voorlopige zorgregeling ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met een zorgkorting van 35%. Dat bedrag aan zorgkorting bedraagt € 328,- per maand (35% van € 937,-). De rechtbank zal daarom een bedrag aan voorlopige kinderalimentatie van € 400,- per maand vaststellen.
Proceskosten
Aangezien het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt als
voorlopigezorgregeling voor de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] , dat sprake zal zijn van een birdnesting-regeling, waarbij hij bij de man in de echtelijke woning is:
  • in de even weken van donderdag 14.30 uur tot zaterdag 10.00 uur;
  • in de oneven weken: van donderdag 14.30 uur tot zondag 19.00 uur;
*
bepaalt dat de vrouw gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] : gedurende de tijd dat [minderjarige] volgens de voorlopige zorgregeling bij de vrouw is;
bepaalt dat de man gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats 2] : gedurende de tijd dat [minderjarige] volgens de voorlopige zorgregeling bij de man is;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden,
voorlopigeen kinderalimentatie voor [minderjarige] (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt) van € 400,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, rechter, ook kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 15 mei 2025.