ECLI:NL:RBDHA:2025:1124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
C/09/660458 / FA RK 24-603
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 1989 zijn gehuwd en twee meerderjarige kinderen hebben. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken en verzoeken van beide partijen, die in het kader van de echtscheiding nevenvoorzieningen hebben gevraagd, waaronder de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de afwikkeling van schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding toegewezen.

De rechtbank heeft de peildatum voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld op 25 januari 2024. De echtelijke woning moet worden verkocht, waarbij partijen de kosten van de verkoop en de opbrengst bij helfte delen. De man heeft verzocht om de aandelen in twee vennootschappen aan hem toe te delen, wat de rechtbank heeft toegewezen, omdat de vrouw geen bemoeienis heeft gehad met de onderneming. De rechtbank heeft ook de rekening-courantschulden en de verdeling van de banksaldi behandeld, waarbij is bepaald dat deze bij helfte moeten worden gedeeld.

Daarnaast heeft de rechtbank de waarde van de auto vastgesteld en bepaald dat de inboedel bij helfte moet worden verdeeld. De rechtbank heeft ook de pensioenverevening toegewezen op basis van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Echtscheiding (WVPS). De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot betaling van bepaalde bedragen afgewezen, omdat hij zijn verzoek niet voldoende had onderbouwd. De uitspraak is gedaan door rechter A.M. Brakel, bijgestaan door griffier I. Mahieu.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-603
Zaaknummer: C/09/660458
Datum beschikking: 31 januari 2025

Scheiding

Beschikking op het op 26 januari 2024 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. Van Beers te Zeist.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. C. Arslaner te Leidschendam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- de op 23 mei 2024 ingekomen akte zijdens de man, houdende aanvulling/vermeerdering van de initiële verzoeken;
- het op 20 juni 2024 ingekomen (aanvullend) verweerschrift zijdens de vrouw, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, ingekomen op 20 augustus 2024;
- het F9-formulier van 17 januari 2025 van de zijde van de vrouw, met bijlagen 4-11;
- het F9-formulier van 17 januari 2025 van de zijde van de man, met als bijlage een akte indiening producties, tevens houdende wijziging initiële verzoeken, met bijlagen 12-14;
- het F9-formulier van 19 januari 2025 van de zijde van de vrouw, met bijlagen 12-13 en aanvullend verweerschrift.
Op 28 januari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen en hun advocaten.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] 1989 te [plaats] .
- Zij zijn de ouders van twee inmiddels meerderjarige kinderen.
- Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden opgemaakt.
- Deze rechtbank heeft op 28 november 2024 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat met ingang van die datum ieder van partijen om de week van maandagochtend 10.00 uur tot maandagochtend 10.00 uur uitsluitend gebruik zal maken van de echtelijke woning te [postcode] [plaats] , [adres] .

Verzoek en verweer

Het verzoek zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en afwikkeling van een aantal andere met het huwelijk en de verbreking van de samenleving samenhangende vorderingen.
De vrouw voert met uitzondering van het verzoek tot echtscheiding verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vrouw na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en afwikkeling van een aantal andere met het huwelijk en de verbreking van de samenleving samenhangende vorderingen
De man voert met uitzondering van het verzoek tot echtscheiding verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding worden daarom toegewezen.
Verdeling en afwikkeling van met het huwelijk en de beëindiging van de samenwoning samenhangende vorderingen
Partijen zijn het er over eens dat de peildatum voor de omvang en samenstelling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, 25 januari 2024 is.
echtelijke woning en daarmee verbonden hypotheek
Partijen zijn het eens dat de echtelijke woning moet worden verkocht. De man heeft reeds een makelaar benaderd met de vraag een voorstel te doen voor het verkooptraject. Hij zal dit aan de vrouw voorleggen. Als de vrouw daar niet mee akkoord gaat, zal een andere makelaar worden verzocht de verkoop te begeleiden. Welke makelaar dat is, wordt bepaald op de in het dictum genoemde wijze, waarin ook wordt bepaald hoe de afwikkeling voor het overige moet gebeuren.
Partijen zijn het voorts eens dat tot aan het moment van overdracht van de woning aan een derde, partijen op de wijze bepaald in de beschikking voorlopige voorzieningen van 28 november 2024, gebruik blijven maken van de woning. In die periode dienen beide partijen de helft bij te dragen in zowel de eigenaarslasten als de gebruikerslasten.
aandelen in [bedrijfsnaam 1] BV en [bedrijfsnaam 2] BV en de rekening-courant schulden aan [bedrijfsnaam 1] BV en [bedrijfsnaam 2] BV
De man verzoekt te bepalen dat de aandelen in [bedrijfsnaam 1] BV wordt toegescheiden aan de man tegen een netto waarde van € 49.988 en dat de aandelen in [bedrijfsnaam 2] BV aan hem worden toegescheiden tegen nihil.
De vrouw voert verweer en maakt aanspraak op de helft van de aandelen.
De rechtbank is van oordeel dat de aandelen moeten worden toegedeeld aan de man. De vrouw heeft op zitting verteld dat zij nooit enige bemoeienis heeft gehad met de onderneming. Het is de man die de onderneming drijft. Partijen zijn niet in staat tot enig overleg. Wanneer ieder van partijen de helft van de aandelen zou krijgen, zou dat leiden tot een impasse in de aandeelhoudersvergadering en dat vormt ook een bedreiging van de dagelijkse bedrijfsvoering.
De man heeft ter onderbouwing van de waarde van de aandelen een advies overgelegd van [naam] , registeraccountant, gedateerd op 3 juni 2024. Daaruit blijkt een netto aandelenwaarde van € 49.988,25
per aandeelhouderin [bedrijfsnaam 1] BV en een waarde van nihil
per aandeelhouderin de [bedrijfsnaam 2] BV. De vrouw heeft dat advies niet gemotiveerd weersproken, waar dat wel op haar weg had gelegen. De rechtbank stelt de waarde van
het aandeel van de vrouwin de aandelen dan ook op het door de man genoemde bedrag. De rechtbank bepaalt dus niet – zoals het verzoek van de man ook zou kunnen worden uitgelegd – dat de waarde van alle aandelen samen op dat bedrag moet worden gesteld. Ook al heeft de vrouw nauwelijks verweer gevoerd tegen de door de man gestelde waarde van de aandelen, het in die zin toewijzen van het verzoek van de man zou niet redelijk zijn.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. De advocaat van de man heeft op de vraag van de rechtbank waarom niet de jaarstukken van de afgelopen jaren aan de rechtbank zijn overgelegd, aangegeven dat dat per abuis niet is gebeurd, maar dat de advocaat van de vrouw wel al sinds het begin van de procedure over deze stukken beschikt. De advocaat van de vrouw heeft dat bevestigd. Daarmee beschikte de vrouw naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval over voldoende informatie om een begin van onderbouwing te geven voor het – overigens pas op zitting naar aanleiding van vragen van de rechtbank ingenomen – standpunt dat de waarde opnieuw moet worden bepaald.
De rechtbank wijst het verzoek van de man daarom toe als in het dictum vermeld.
De man verzoekt voorts de vrouw te veroordelen om medewerking te verlenen aan de notariële levering van de aandelen aan de man en om de helft van de daaraan verbonden kosten te dragen. Ook dat verzoek zal de rechtbank toewijzen. De kosten van de aandelenoverdracht zijn onvermijdelijke kosten die ontstaan door de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Verdeling van die kosten bij helfte is dan ook redelijk.
De man verzoekt te bepalen dat partijen de schulden in rekening-courant ieder voor de helft zullen dragen en daarbij te bepalen dat de vrouw het aan haar toekomende deel van de overwaarde van de woning zal aanwenden ter aflossing van deze schulden.
Volgens de man bedraagt de rekening-courant-schuld aan [bedrijfsnaam 1] BV € 150.180 en aan [bedrijfsnaam 2] BV € 25.088. De rechtbank heeft de man op zitting voorgehouden dat de door de man genoemde bedragen niet overeenkomen met de door hem in dat verband als productie 9 overgelegde stukken. Daaruit blijken de volgende schulden per peildatum:
een rc-schuld van [bedrijfsnaam 2] BV aan [bedrijfsnaam 1] BV van € 22.077,24;
een rc-schuld van [bedrijfsnaam 1] BV aan [bedrijfsnaam 2] BV van € 22.077,24;
een rc-schuld van [de man] aan [bedrijfsnaam 2] BV van € 3.010,69;
een rc-schuld van [de man] aan [bedrijfsnaam 1] BV van € 135.609.
De schulden 1 en 2 zijn rekening-courantschulden van de twee vennootschappen over en weer en vallen derhalve niet in de gemeenschap.
De schulden 3 en 4 zijn rekening-courantschulden van de man aan de twee vennootschappen. De genoemde bedragen komen vrijwel overeen met de bedragen die zijn gehanteerd in het kader van de waardering van de aandelen. De rechtbank verwijst naar de bijlage bij het rapport van de registeraccountant. Daarin wordt genoemd dat sprake is van een rekening-courantschuld van de directie van € 134.501 aan [bedrijfsnaam 1] BV en van € 3.011 aan [bedrijfsnaam 2] BV, beide per 31 december 2023.
De rechtbank stelt de hoogte van de rekening-courantschuld van de man aan de twee vennootschappen per peildatum dan ook op € 138.619,69. Deze schuld van de man valt in de gemeenschap.
In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW (Burgerlijk Wetboek) het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit.
De vrouw doet een beroep op de redelijkheid en billijkheid en voert in dat verband aan dat zij er niet van op de hoogte was dat de man deze schulden is aangegaan en dat de man zijn verzoek niet heeft onderbouwd. De rechtbank gaat daar niet in mee. De man heeft aangevoerd dat partijen een levensstijl hadden die niet kon worden betaald met uitsluitend het inkomen van de vrouw en de man. De vrouw heeft dat niet weersproken. De vrouw heeft ook niet uitgelegd waar volgens haar de bedragen die in rekening-courant zijn opgenomen, dan wel voor zouden kunnen zijn aangewend. Partijen zijn in gemeenschap van goederen getrouwd, en de vrouw heeft niet aangevoerd dat de man vermogensbestanddelen achterhoudt. Het is aan de vrouw, die zich beroept op de wettelijke uitzondering van de redelijkheid en billijkheid, om dat beroep te onderbouwen met voldoende feiten en omstandigheden. Nu zij dat heeft nagelaten, moet het beroep van de vrouw op de redelijkheid en billijkheid worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de man in zoverre toe dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de rekening-courantschulden aan de twee vennootschappen, voor een totaalbedrag van € 138.619,69
De rechtbank wijst echter af het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw het aan haar toekomende deel van de overwaarde van de woning zal aanwenden ter aflossing van deze schulden. De man is als DGA degene die bepaalt of en zo ja, hoe en wanneer, de vorderingen worden opgeëist. Het is naar het oordeel van de rechtbank in de onderlinge verhouding tussen partijen als ex-echtgenoten niet redelijk, als de vrouw haar deel van de schuld wel aflost, terwijl de man bijvoorbeeld door toepassing van een fiscaal vriendelijker constructie, uiteindelijk minder afbetaalt dan de vrouw. De rechtbank zal daarom bepalen dat pas als de man méér heeft afgelost op deze schulden dan waarvoor hij draagplichtig is – namelijk: de helft –, hij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht heeft op de vrouw.
banksali
Partijen zijn het eens dat de banksaldi per peildatum, 25 januari 2025, bij helfte moeten worden gedeeld. In geschil is het saldo op de DirectSparen-rekening van de vrouw. De vrouw heeft als productie 6 een bankafschrift van deze rekening overgelegd. Daarop staat een saldo vermeld op 22 januari 2024, namelijk € 4.800, en op 7 februari 2024, namelijk € 2.000. Ook blijkt uit dit afschrift dat na de peildatum wat kleinere bedragen zijn afgeschreven, maar dat vóór de peildatum, namelijk op 22 januari 2024, € 2.500 is overgeboekt naar de privérekening van de vrouw. Dat laatste bedrag is dus op de peildatum verdisconteerd in het saldo van de privérekening van de vrouw. Daarmee stelt de rechtbank vast dat het saldo van de spaarrekening op de peildatum € 4.800 minus € 2.500 = € 2.300 bedroeg. De rechtbank gaat niet mee in het betoog van de vrouw aangaande de schadevergoeding van de auto, nu hierna in het kader van de waarde van de auto al met dat bedrag rekening wordt gehouden.
auto
De man verzoekt te bepalen dat de auto wordt toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 11.521, onder de verplichting de helft van de waarde – derhalve € 5.760,50 – aan de man te voldoen. De vrouw vindt primair dat de auto zonder nadere verrekening aan haar moet worden toegedeeld, omdat zij de auto nodig heeft voor haar werk en de man in een andere auto rijdt. Subsidiair vindt zij dat de waarde moet worden verlaagd met de schade die vóór de peildatum aan de auto is ontstaan. De rechtbank gaat aan het primaire verweer voorbij, alleen al omdat de man de door hem in gebruik zijnde auto huurt. Het subsidiaire verweer slaagt wel. De waardebepaling die de man heeft overgelegd, is van Independer.nl. Daarbij is geen rekening gehouden met de werkelijke staat van de auto. De auto heeft schade opgelopen die door de verzekeraar is begroot op € 2.352,63 (productie 5 van de vrouw). Dat bedrag moet daarom in mindering worden gebracht op de waarde van € 11.521. De rechtbank stelt daarmee de waarde van de auto vast op € 9.168,37, zodat de vrouw de helft van dat bedrag aan de man moet voldoen. Het verzoek van de man wordt in die zin toegewezen.
inboedel
Partijen zijn het eens dat de inboedel bij helfte moet worden gedeeld, waarbij aan de vrouw toekomt hetgeen is vermeld op de lijst die als productie 11 bij haar processtukken is gevoegd, zonder nadere verrekening. De rechtbank zal dat in het dictum opnemen.
overige schulden
De man verzoekt te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld op de credit card van de man. De man heeft geen inzicht gegeven in de hoogte van de schuld per peildatum. Volgens de vrouw is de schuld € 2.517,09.
Nu de schuld op naam van de man staat, zal de credit cardmaatschappij deze schuld op hem verhalen. Voor zover de man meer aflost dan de helft van de schuld per peildatum, kan hij dat meerdere op grond van artikel 6:10 BW (Burgerlijk Wetboek) verhalen op de vrouw. De rechtbank wijst het verzoek in die zin toe.
overige verzoeken
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw hem een bedrag betaalt van € 5.855,39 omdat hij na de peildatum een bedrag van € 11.711 zou hebben voldaan. Dit bedrag zou onder meer betrekking hebben op de eigenaars- en gebruikerslasten van de woning, maar waar het precies op ziet is niet nader aangeduid in de processtukken. Er wordt volstaan met een verwijzing naar overgelegde bankafschriften en andere stukken. De vrouw heeft weersproken dat de man meer dan zijn aandeel heeft voldaan en heeft stukken overgelegd van door haar betaalde en aan de man voorgeschoten bedragen. De man heeft inhoudelijk niet op dit verweer van de vrouw gereageerd. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw hem de helft van de kosten van de taxatie door Schieland Borsboom dient te vergoeden. De rechtbank wijst dat verzoek af. Weliswaar is in het taxatierapport van 11 april 2024 vermeld dat beide partijen opdrachtgever waren, op grond van het volgende gaat de rechtbank ervan uit dat dat onjuist is. Uit als productie 12 zijdens de vrouw overgelegde correspondentie tussen de advocaten blijkt dat de man de taxateur heeft benaderd en de afspraak voor de taxatie heeft gemaakt. Bovendien blijkt uit deze correspondentie dat de vrouw taxatie heeft voorgesteld in het kader van de door de man gewenste overname van de woning, terwijl de vrouw er – toen al – vanuit ging dat overname voor de man niet financieel haalbaar was en zij wenste dat de woning zou worden verkocht aan een derde. Haar advocaat schrijft vervolgens:
“Cliënte stelt voor en wenst dat de echtelijke woning zo snel mogelijk getaxeerd wordt en verkocht aan een derde.”De rechtbank kan dit dan ook niet anders begrijpen dan dat taxatie wat de vrouw betreft diende plaats te vinden in het licht van verkoop aan een derde, waarbij de vrouw met taxatie heeft bedoeld een makelaar te vragen om een inschatting te maken van de marktwaarde teneinde de vraagprijs te bepalen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de taxatie is verricht op verzoek van de man die de woning wilde overnemen. Daarmee komen de met die taxatie samenhangende kosten voor zijn rekening.
De man verzoekt te bepalen dat de belastingaanslagen en -teruggaven over 2022 en 2023 (het verzoek met betrekking tot 2024 is ter zitting ingetrokken) bij helfte tussen partijen moeten worden gedeeld. De vrouw heeft ingestemd met dat verzoek. De rechtbank wijst het daarom toe.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen om binnen 2 dagen na betekening van deze beschikking onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het indienen van de aangiften inkomstenbelasting. De rechtbank wijst dit verzoek af nu onduidelijk is op welke aangiften het verzoek ziet en waarom de vrouw jegens de man verplicht is mee te werken.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van € 7.922 voor de door hem betaalde IB- en VPB schuld over de jaren 2022 en 2023. De rechtbank heeft de man ter zitting voorgehouden dat de VPB-schuld een schuld is van de betreffende vennootschap(pen) en niet van partijen. De man heeft gelet daarop zijn verzoek met betrekking tot de VPB-schuld ingetrokken. Wat betreft de IB-schuld, volgens de man € 2.656, heeft de vrouw gewezen op productie 7. Daaruit blijkt dat op 14 mei 2024 een bedrag van € 3.787 betreffende de teruggaaf IB 2023 van de man door de Belastingdienst is gestort op de rekening van de vrouw, en dat zij dat bedrag op 16 mei 2024 heeft doorgestort naar de rekening van de man. Het verzoek van de man wordt daarom afgewezen.
pensioenverevening
De man verzoekt te bepalen dat de pensioenen worden verevend ingevolge de Wet Verevening Pensioenrechten bij Echtscheiding (WVPS). De vrouw voert verweer omdat zij verevening niet redelijk vindt. Zij voert aan dat zij meer pensioenrechten heeft opgebouwd dan de man, afhankelijk is van haar pensioen voor haar toekomstige inkomen en dat zij vanwege haar gezondheidstoestand haar werkuren niet uit kan breiden terwijl de man fulltime kan werken.
Op grond van artikel 1:155 BW heeft in geval van echtscheiding en voor zover de ene echtgenoot na de huwelijkssluiting en vóór de echtscheiding pensioenaanspraken heeft opgebouwd, de andere echtgenoot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de WVPS recht op pensioenverevening, tenzij de echtgenoten op de wijze voorzien in die wet toepasselijkheid daarvan hebben uitgesloten. Nu de man niet instemt, moet aan het verweer van de vrouw worden voorbijgegaan. Hoewel verevening voortvloeit uit de wet, ziet de rechtbank gelet op het door de vrouw gevoerde verweer wel een belang voor de man om het verzoek toe te wijzen.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen [de man] en [de vrouw] , gehuwd op [datum] 1989 te [plaats] ;
*
stelt de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, als volgt vast:
met betrekking tot de woning, gelegen aan [adres] ( [postcode] ) te [plaats] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldleningen:
1. de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a. a) voor zover partijen het niet eens worden over de keuze voor een onafhankelijk makelaar-taxateur, dient de vrouw aan de man binnen één maand na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand drie onafhankelijke makelaars voor te stellen die bereid en in staat zijn de woning te verkopen, waaruit de man er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen dienen vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht te verstrekken aan de gekozen makelaar tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen; de over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, te vermeerderen met de waarde van de eventueel aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de verkoopmakelaar;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
bepaalt dat de vrouw moet meewerken aan de notariële levering van de aandelen in [bedrijfsnaam 1] BV en [bedrijfsnaam 2] BV aan de man, tegen betaling door de man aan de vrouw van een bedrag van € 49.988, en waarbij de kosten van de aandelenoverdracht bij helfte moeten worden gedeeld;
bepaalt dat de banksaldi van partijen per 25 januari 2024 bij helfte worden verdeeld, en stelt vast dat het saldo van de DirectSparen-rekening van de vrouw per die datum € 2.300 bedroeg;
bepaalt dat de bij de vrouw in gebruik zijnde auto wordt toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 9.168,37, onder de verplichting de helft van de waarde – derhalve € 4.584,19 – aan de man te voldoen;
bepaalt dat de inboedel bij helfte wordt verdeeld, zonder nadere verrekening, waarbij aan de vrouw toekomt hetgeen is vermeld op de lijst die als productie 11 bij haar processtukken is gevoegd;
bepaalt dat de belastingaanslagen en -teruggaven over 2022 en 2023 bij helfte tussen partijen worden gedeeld;
bepaalt dat voor zover de man meer aflost op de schuld op zijn credit card per peildatum (een totaalbedrag van € 2.517,09) dan de helft daarvan, de vrouw hem dat meerdere moet vergoeden;
bepaalt dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de rekening-courantschulden van de man aan [bedrijfsnaam 1] BV en [bedrijfsnaam 2] BV, voor een totaalbedrag van € 138.619,69, en dat voor zover de man méér aflost op die schulden dan de helft van dit bedrag, de vrouw hem dat meerdere moet vergoeden;
*
bepaalt dat de door partijen opgebouwde pensioenen worden verevend ingevolge de Wet Verevening Pensioenrechten bij Echtscheiding (WVPS);
*
bepaalt dat partijen tot aan het moment van overdracht van de woning aan een derde, op de wijze bepaald in de beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 28 november 2024, gebruik blijven maken van de woning; in die periode dienen beide partijen de helft bij te dragen in zowel de eigenaarslasten als de gebruikerslasten;
*
verklaart deze beschikking met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, bijgestaan door I. Mahieu als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 31 januari 2025.