ECLI:NL:RBDHA:2025:1123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
AWB 24/21364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de niet-in behandeling name van een asielaanvraag op grond van het Dublin-systeem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in het verzet van een opposant tegen de beslissing van de Minister van Asiel en Migratie om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De opposant, van Angolese nationaliteit, had op 18 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd afgewezen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank had eerder, op 18 november 2024, het beroep van de opposant ongegrond verklaard zonder zitting, omdat het eindoordeel volgens de rechtbank buiten redelijke twijfel stond. De opposant heeft vervolgens op 15 december 2024 verzet aangetekend tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 7 januari 2025 heeft de gemachtigde van de opposant aangevoerd dat de opposant met onbekende bestemming was vertrokken, maar dat hij inmiddels weer in Nederland was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opposant nog steeds belang had bij de beoordeling van zijn verzet. De rechtbank heeft in haar beoordeling bevestigd dat de Minister niet gehouden was om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. De opposant heeft niet aangetoond dat het Duitse asiel- en opvangsysteem tekortkomingen vertoont die een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/21364

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet in de zaak tussen

[opposant] , opposant,

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: N. Bale),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] verweerder.
(gemachtigde: A.T.M. Vroom- van Berckel).

Inleiding

1. Bij besluit van 18 oktober 2024 heeft verweerder de aanvraag van opposant tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Opposant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het beroep is bij uitspraak van 18 november 2024 [2] (de bestreden uitspraak) buiten zitting kennelijk ongegrond verklaard.
1.2
Opposant heeft op 15 december 2024 tegen de bestreden uitspraak verzet ingediend en een voorlopige voorziening.
1.4
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2025. Hieraan heeft de gemachtigde van opposant en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Opposant, die volgens de gegevens op het afgegeven visum, de Angolese nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum 1] 2001, heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Uit gegevens van verweerder zou volgen dat opposant met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van opposant heeft op zitting gemeld op de hoogte te zijn van de huidige verblijfplaats van opposant in [plaats] en heeft op 6 januari 2025 nog contant met hem gehad. De rechtbank is van oordeel dat opposant om die reden nog belang heeft bij de beoordeling van zijn verzet.
Wat heeft de rechtbank in de bestreden uitspraak geoordeeld?
3. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft in de bestreden uitspraak – kort samengevat – geoordeeld dat verweerder niet gehouden was om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Opposant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Duitse asiel- en opvangsysteem zodanige tekortkomingen kent dat overdracht aan Duitsland een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het Handvest [4] met zich meebrengt. Ook heeft opposant niet onderbouwd dat klagen bij de Duitse autoriteiten of andere instanties bij problemen onmogelijk of zinloos zou zijn. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat binnen de kaders van de Dublinprocedure geen ruimte is om te toetsen of eiser bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op indirect refoulement.

Wat vindt opposant in verzet?

Opposant betoogt - kort samengevat - dat uit de door hem overgelegde geboorteakte en brondocumenten volgt dat in de procedure onjuiste persoonsgegevens zijn gevolgd. Opposant stelt [naam] te heten, de Congolese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum 2] 2008. Ook had verweerder nader onderzoek moeten doen of overdracht van opposant aan Duitsland een risico voor indirect refoulement oplevert. Tevens is van belang dat opposant minderjarig is en een beroep doet op artikel 6 en 8 van de Dublinverordening. Op grond hiervan vindt opposant dat Nederland de verantwoordelijke lidstaat is om zijn asielverzoek te behandelen.
Wat is het toetsingskader bij verzet?
4. Bij verzet oordeelt de rechtbank uitsluitend of het beroep van opposant buiten redelijke twijfel ongegrond verklaard kon worden zonder het houden van een zitting. Als opposant met gegronde redenen kan onderbouwen dat het beroep niet zonder zitting afgedaan mocht worden bij de bestreden uitspraak, kan het verzet gegrond verklaard worden. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die bij een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan wordt het verzet gegrond verklaard zodat nader onderzoek kan plaatsvinden.
Wat is het oordeel van de rechtbank over het verzet?
5. In wat opposant heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 18 november 2024. Daarbij is van belang dat al uit het claimakkoord blijkt dat de Duitse autoriteiten op de hoogte zijn van de hiervoor genoemde persoonsgegevens van opposant. Ook is verweerder in het besluit van 18 oktober 2024 ingegaan op de gestelde Congolese nationaliteit van opposant. De pas op 15 december 2024 overgelegde geboorteakte, waaruit de persoonsgegevens van opposant zouden volgen, kan opposant bij de Duitse autoriteiten aan de orde stellen tijdens zijn asielprocedure. De
rechtbank heeft in de uitspraak van 18 november 2024 geoordeeld dat zij ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Opposant heeft dit niet met objectieve informatie bestreden. In een Dublinprocedure is er geen ruimte voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van het beschermingsbeleid. Het enkele herhalen van deze vrees maakt dit niet anders. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 18 november 2024.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande is het verzet ongegrond. Dat betekent dat de eerdere uitspraak van 18 november 2024 in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
J. Dommerholt, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen de uitspraak op het verzet is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.24.40721 en NL24.40722.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.