ECLI:NL:RBDHA:2025:11193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
09-310655-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan gewelddadige diefstal met bijzondere voorwaarden voor jeugddetentie en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die medeplichtig werd bevonden aan een gewelddadige diefstal. De feiten vonden plaats op 26 september 2024, toen het slachtoffer, [de aangever], op klaarlichte dag werd beroofd van zijn gouden ketting en horloge. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel niet direct betrokken bij het geweld, wel een significante rol had gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van de diefstal door het maken van een voorverkenning en het besturen van een scooter. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen op, met bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 180 uren. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-310655-24
Datum uitspraak: 26 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 12 juni 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. R. Schiphuis en de advocaat van de verdachte is mr. L.E. Toet. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2024 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een gouden ketting en/of horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan [de aangever] , in elk geval aan een ander dan aan hem en/of zijn mededaders
toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe
te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [de aangever] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een of
meerdere keren met hard voorwerp op het hoofd van die [de aangever] te slaan en/of
die [de aangever] naar de grond te werken en/of een vuurwapen te tonen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 26 september
2024 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een gouden ketting en/of horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan [de aangever] , in elk geval aan een ander dan aan hem en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld of bedreiging met geweld tegen [de aangever] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren door een
of meerdere keren met hard voorwerp op het hoofd van die [de aangever] te slaan
en/of die [de aangever] naar de grond te werken en/of een vuurwapen te tonen
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 september
2024 te 's-Gravenhage opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door [bedrijfsnaam]
te bezoeken en hier een voorverkenning te maken en/of zich op te
houden rond het plaats delict en/of een (vlucht)scooter te besturen en/of de buit in
ontvangst te nemen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna, voor zover relevant, nader
worden ingegaan.
3.3
Bewijsoverwegingen
3.3.1
De vastgestelde feiten en omstandigheden
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 26 september 2024 heeft in Den Haag een diefstal met geweld plaatsgevonden. [de aangever] (hierna: aangever) sloot omstreeks 16:50 uur zijn winkel ‘ [bedrijfsnaam] ’ af, waarna hij voor zijn winkel door twee personen met geweld is beroofd van zijn gouden ketting en horloge.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte bij deze gewelddadige diefstal betrokken is geweest, hetzij als medepleger, hetzij – subsidiair – als medeplichtige.
3.3.2
Medeplegen of medeplichtigheid
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde stelt de rechtbank voorop dat de betrokkenheid van een verdachte aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn geweest. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte één van de twee personen is geweest die aangever met geweld van zijn goederen heeft beroofd. Deze vraag heeft ter terechtzitting ook niet ter discussie gestaan. Uit de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen, en zoals hieronder beschreven, blijkt van betrokkenheid van de verdachte bij de beroving, voorafgaand daaraan en na afloop. Deze betrokkenheid is echter naar het oordeel van de rechtbank niet dermate intensief geweest, dat zij als medeplegen kan worden gekwalificeerd. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering van de feitelijke beroving en de bijdrage van de verdachte aan het primair tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om als medeplegen te kunnen worden gekwalificeerd. De verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
De bijdrage van de verdachte
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Op 26 september 2024 rond 14:00 uur bevond de verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in de winkel van aangever. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij was benaderd om te kijken wie er in de winkel aan het werk was. De verdachte heeft voorafgaand aan de beroving meerdere malen telefonisch contact gehad met een medeverdachte ( [medeverdachte 2] ). Daarnaast heeft verdachte ook op en rond de dag van de beroving frequent contact gehad met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De verdachte bevond zich tot aan het moment van de beroving, gedurende meerdere uren, samen met de medeverdachten in de omgeving van de winkel. Uit camerabeelden blijkt dat de vier verdachten zich kort vóór de beroving in tweeën splitsten, waarna twee medeverdachten de aangever met geweld hebben beroofd. De verdachte bevond zich samen met [medeverdachte 1] in de nabije omgeving. Na afloop van het incident renden alle vier de verdachten in dezelfde richting weg. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij na de beroving een van de overvallers achter op zijn scooter heeft meegenomen. Deze verklaring wordt ondersteund door die van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . [getuige 1] heeft verklaard dat hij na de beroving vier jongens heeft gezien, waarvan twee wegreden op een witte Piaggio Vespa scooter. [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat er twee scooters stonden, namelijk een witte Vespa en een zwarte Zip. Op de zwarte Piaggio Zip zaten twee jongens. De twee getuigen zijn achter de verdachten aangereden en [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de twee jongens waar zij achteraan waren gereden, iets over gaven aan de twee jongens die op de zwarte Zip waren weggereden.
Op basis van historische verkeersgegevens blijkt dat de telefoon van de verdachte vlak na het incident verbinding maakte met een zendmast in Den Haag. De telefoon van [medeverdachte 1] maakte kort na het incident verbinding met een zendmast in Wateringen. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte en [medeverdachte 1] zich na het incident op verschillende scooters hebben verplaatst. Nu uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat hij na de beroving een van de twee overvallers van aangever heeft meegenomen op de scooter en vaststaat dat [medeverdachte 1] op dat moment niet meer samen was met de verdachte, concludeert de rechtbank dat de verdachte eveneens een overvaller per scooter heeft vervoerd.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden leiden tot de slotsom dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte wist van een plan om aangever te beroven en dat hij daar opzettelijk behulpzaam bij is geweest. Daarbij overweegt de rechtbank dat de verdachte, ondanks de hiervoor beschreven belastende omstandigheden, zich steeds heeft beroepen op zijn zwijgrecht en dus geen aannemelijke verklaring heeft willen afleggen die tot een andere conclusie zou kunnen of moeten leiden.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de rol van de verdachte zich heeft beperkt tot meedoen met een voorverkenning van de winkel, het zich ophouden in de omgeving van het plaats delict en het beschikbaar stellen en besturen van een (vlucht)scooter. Deze gedragingen duiden naar hun aard op medeplichtigheid.
Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), maar ook dat zijn opzet was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf. Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader(s) verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
(Voorwaardelijk) opzet op het geweld?
Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden blijkt dat het de bedoeling van de verdachten was om het slachtoffer te beroven. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een beroving vaak gebruik wordt gemaakt van geweld of minst genomen de dreiging daarmee om de diefstal te laten lukken. Het ligt daarom voor de hand dat onderling daarover
is gesproken en dat de verdachte wist dat er geweld kon worden gebruikt. Door de samenwerking met de medeverdachten aan te gaan en voort te zetten, heeft verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat geweld tegen het slachtoffer zou worden toegepast.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. Of de verdachte de buit in ontvangst heeft genomen, kan echter niet worden vastgesteld. Van dit onderdeel op de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op 26 september 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen een gouden ketting en horloge, die aan [de aangever] toebehoorden
hebbenweggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [de aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door een of meerdere keren met
eenhard voorwerp op het hoofd van die [de aangever] te slaan en die [de aangever] naar de grond te werken,
bij of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 26 september 2024 te 's-Gravenhage opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk inlichtingen heeft verschaft, door Het Papegaaienpaleis te bezoeken en hier een voorverkenning te maken en zich op te houden rond het plaats delict en een (vlucht)scooter te besturen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 130 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 56 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), en met een contactverbod met het slachtoffer, een locatieverbod voor het adres van de woning en de winkel van het slachtoffer en een contactverbod met de medeverdachten. De officier van justitie heeft gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ingeval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging verzocht een lagere straf op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie. De verdediging sluit zich aan bij het advies van de Raad en heeft verzocht om geen aanvullende jeugddetentie op te leggen, nu dit werk, stage en/of de schoolgang van de verdachte zou doorbreken. Gelet op de jurisprudentie in vergelijkbare zaken, zou een taakstraf passender zijn. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met het feit dat de verdachte sinds 13 december 2024 onder strakke voorwaarden is geschorst en hij zich daarbij aan verschillende vrijheidsbeperkende maatregelen heeft moeten houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een diefstal met geweld. De verdachte en de medeverdachten zijn hierbij georganiseerd te werk gegaan. De feitelijke beroving van het slachtoffer was zeer gewelddadig. Op het moment dat het slachtoffer iets voor 17:00 uur zijn winkel aan het afsluiten was, zijn de medeverdachten in zijn richting gerend en is het slachtoffer meerdere keren op het hoofd geslagen met een baksteen die was gewikkeld in een theedoek. De medeverdachten hebben de ketting en het horloge van het slachtoffer zijn lichaam gerukt en zijn vervolgens weggerend.
Door deze gewelddadige beroving is er op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, waarbij hij pijn en letsel heeft opgelopen. Daarbij heeft de beroving plaatsgevonden op klaarlichte dag, waarbij een omstander en zijn kind – op korte afstand – getuige zijn geweest van het voorval. Dit soort misdrijven veroorzaken niet alleen grote onrust en gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook in de rest van de samenleving. Uit de toelichting op de ingediende vordering tot schadevergoeding blijkt dat de beroving het slachtoffer nog altijd bezighoudt en van invloed is op zijn dagelijks leven. Het slachtoffer heeft psychische hulp ingeschakeld en zijn gevoel van veiligheid is aangetast, waardoor hij niet meer zijn werkzaamheden voor zijn bedrijf kan uitvoeren zoals voorheen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen enkele blijk heeft gegeven rekening te houden met deze gevolgen van zijn handelen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 juni 2025. De rechtbank constateert dat de verdachte drie keer een werkstraf opgelegd heeft gekregen na het bewezenverklaarde feit, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van
toepassing is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 23 mei 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het recidiverisico wordt ingeschat op midden. Gebleken is dat de verdachte het goed doet met een strak kader. De Raad vindt het zorgelijk dat de verdachte niets wil vertellen over het delict, waardoor de indruk ontstaat dat hij iets te verbergen heeft of geen verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn aandeel. Daarnaast is er weinig zicht op het netwerk van de verdachte. De Raad vindt het belangrijk dat hier met behulp van de coach meer zicht op komt. Ook acht de Raad het van belang dat de verdachte behandeling gaat volgen bij de Waag, gericht op het aanleren van vaardigheden om beter om te leren gaan met feedback, zonder zich aangevallen te voelen en weerbaarder te worden tegen negatieve invloed van vrienden. De Raad vindt een jeugddetentie niet passend, omdat dat zou betekenen dat de schoolgang, zijn stage en het werk van de verdachte worden onderbroken en de verdachte hierdoor mogelijk gedemotiveerd raakt. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het psychologisch rapport van [naam] (GZ-psycholoog) van 23 januari 2025. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er bij de verdachte sprake is van een oppositionele-opstandige gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Vanuit deze problematiek heeft de verdachte minder inzicht in situaties en overziet hij de risico’s minder snel. De kans op recidive neemt toe doordat de verdachte beschikt over beperkte probleemoplossende vaardigheden en meer moeite heeft om juiste keuzes te maken. De kans op herhaling wordt ingeschat als matig. Om de ontwikkeling van de verdachte optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag en recidive te verminderen, wordt begeleiding en (individuele) behandeling in een duidelijk gestructureerde setting met voldoende toezicht geadviseerd. Gelet op de neiging tot zelfbepalend gedrag, het zwakbegaafde intelligentieniveau van de verdachte en de noodzaak om voor een langere periode toezicht te kunnen houden op het traject, wordt een voorwaardelijk kader passend bevonden. Daarnaast wordt geadviseerd een jongerencoach in te zetten die de verdachte zowel praktische als emotionele ondersteuning kan bieden. Een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met daarbij als bijzondere voorwaarden de verplichte begeleiding door de jeugdreclassering, de verplichting om mee te werken aan individuele behandeling en begeleiding door een coach wordt het best passend bevonden.
De deskundige van Jeugdbescherming west heeft ter zitting naar voren gebracht dat de schorsing van de voorlopige hechtenis over het algemeen goed verloopt. De verdachte heeft zijn diploma voor MBO niveau 1 gehaald en is aangemeld voor niveau 2. Daarnaast is de verdachte inmiddels aangemeld voor begeleid wonen bij Jeugdformaat en behandeling bij de Waag.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt voor een diefstal met geweld een werkstraf vanaf 60 uren dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie vermeld. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat er meerdere daders zijn, er fors fysiek geweld is gebruikt en dat het slachtoffer daardoor fysieke verwondingen heeft opgelopen. Ook de omstandigheden waaronder de beroving is gepleegd wegen mee. Daar staat tegenover dat de rol van de verdachte beperkt was. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte aanzienlijk langer in voorlopige hechtenis heeft gezeten dan de medeverdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen en een werkstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht (omgerekend 148 uren), passend en geboden. De voorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd, omdat de rechtbank het van belang vindt dat de straf bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten en dient als waarschuwing voor de verdachte. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen die de Raad adviseert, waaronder een meldplicht bij de jeugdreclassering, het volgen van een dagbesteding en het volgen van behandeling bij de Waag. In aanvulling op de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad, neemt de rechtbank ook een contactverbod met het slachtoffer, een locatieverbod voor de winkel van het slachtoffer en een contactverbod met de medeverdachten op als bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet geen noodzaak voor een locatieverbod voor het huisadres van het slachtoffer nu er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat de verdachte daar naar toe zal gaan en dit bovendien ondervangen wordt door het algemene contactverbod.
Geen dadelijke uitvoerbaarheid
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd. De rol van de verdachte bij het feit was die van medeplichtige. De verdachte heeft geen bijdrage geleverd aan het geweld dat is gebruikt bij de diefstal. Daarnaast blijkt uit het psychologisch rapport niet dat er bij de verdachte sprake is van agressieproblematiek en wordt het recidiverisico als matig ingeschat. De rechtbank is daarmee van oordeel dat geen grond bestaat voor dadelijke uitvoerbaarheid van de hierna te stellen voorwaarden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[de aangever] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. M. Oosterveen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van de schade een bedrag van € 15.195,11, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 5.195,11 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel hoofdelijk voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de verzochte vrijspraak, heeft de verdediging primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Indien en voor zover de rechtbank tot een andere beslissing komt, heeft de verdediging aangevoerd dat de schade niet in voldoende causaal verband staat met de handelingen die de verdachte zou hebben verricht, omdat deze niet hebben bijgedragen aan het geweld. Ten aanzien van de armband zijn zowel de schade als de kosten voor de reparatie onvoldoende onderbouwd. Ook de schade aan en de waarde van de kleding en de schoenen is onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is de verdediging van mening dat de hoogte van dit bedrag gematigd moet worden. Ingeval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, heeft de verdediging verzocht de gijzeling op nul dagen te stellen, gelet op de minderjarigheid van de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Het deel van de vordering dat ziet op de schade aan de armband zal echter worden afgewezen, vanwege het ontbreken van causaal verband omdat niet vast is komen te staan dat het slachtoffer deze armband tijdens het incident droeg. Voor wat betreft de schade aan de kleding en de schoenen maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid naar billijkheid (zoals voortvloeit uit artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Nu de kleding van het slachtoffer na het bewezenverklaarde zichtbaar onder het bloed zat, deze kleding in beslag is genomen voor onderzoek en het slachtoffer de kleding en schoenen tot op heden niet heeft teruggekregen, is dit deel van de vordering voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt de schade vast op € 250,-. De overige materiële schade die door de benadeelde partij is gevorderd zal de rechtbank toewijzen zoals gevorderd.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Aan het geweld dat bij de diefstal is gebruikt heeft het slachtoffer een litteken op zijn voorhoofd overgehouden. Uit de toelichting op de vordering en de slachtofferverklaring blijkt dat het incident een grote impact op de benadeelde partij heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank maakt voor de vaststelling van de omvang van de schade gebruik van haar bevoegdheid om deze naar billijkheid vast te stellen. Mede gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, zal de rechtbank de immateriële schade vaststellen op € 6.425,-. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 11.445,11, bestaande uit € 5.020,11 aan materiële schade en € 6.425,- aan immateriële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 september
2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden
toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de
verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft
betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde
partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 11.445,11,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [de aangever] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 48, 49, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
medeplichtigheid aan diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
30 (DERTIG) DAGEN;
bepaalt dat deze jeugddetentie in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij Jeugdbescherming west te Den Haag op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen, ten minste tot aan het behalen van een startkwalificatie of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
3. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding van een coach, door de jeugdreclassering te bepalen, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
4. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
5. zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen een straal van 250 meter rond het adres [adres 2] te Den Haag, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
6. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
Aangever
- [de aangever] , geboren op [geboortedatum 2] 1987, met uitzondering van contact in het kader van herstelrecht via een officieel herstelrechttraject en in overleg met de jeugdreclassering;
Medeverdachten
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2006;
- [medeverdachte 2] , geboren [geboortedatum 4] 2007;
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 5] 2007;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
180 (HONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd (omgerekend 148 uren), door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [de aangever] gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [de aangever] , een bedrag van € 11.445,11, bestaande uit
€ 5.020,11 aan materiële schade en € 6.425,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 september 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst af de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op de schade aan de armband (€ 175,-);
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededaders de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 11.445,11, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, voorzitter,
mr. M. de Kleine, kinderrechter,
en mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van:
mrs. E.P.M. van der Hoorn en L.B.M.A. Roozen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2025.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024312452, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 591).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [de aangever] , opgemaakt op 26 september 2024, voor zover inhoudende (p. 13-15):
Op 26 september 2024 omstreeks 16:50 uur was ik aanwezig in mijn winkel aan de [straatnaam 1] in ’s-Gravenhage en was ik van plan mijn winkel te sluiten. Ik ben hierna naar mijn auto gelopen. Ik hoorde twee personen roepen tegen mij. Ik hoorde hun zeggen: "geef, geef, geef." Ik zag dat zij terwijl ze dit riepen, mijn schoudertas vastpakten. Ik voelde terwijl zij dit deden enorme pijn op mijn hoofd. Ik merkte dat zij op mij aan het inslaan waren. Ik voelde dat dit gedaan werd met een hard voorwerp. Ik hoorde toen één van de mannen schreeuwen dat ze mijn horloge moesten pakken. Ik voelde dat ze mijn gouden horloge hebben gepakt. Ik merkte in het ziekenhuis dat ze ook mijn gouden ketting hebben afgenomen.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 26 september 2024, voor zover inhoudende (p. 21-23):
Ik ben getuige geweest van een beroving voor mijn deur aan de [straatnaam 1] in Den Haag. Toen ik kwam aanrijden zag ik mijn buurman en ik hoorde hem roepen dat de eigenaar van [bedrijfsnaam] was neergestoken. Op dat moment zag ik vier jongens de [straatnaam 2] in komen. De eerste twee waren lopend in de richting van Wateringen, de andere twee reden op een scooter. Ik zag dat man 3 en man 4 wegreden op een witte Piaggio Vespa.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 14
oktober 2024 (p. 274-275):
A: Bij punt A heb ik gezien dat er twee scooters stonden. Een witte Vespa met geel kenteken en een hoog scherm en een zwarte Zip. Op de zwarte Piaggio zip zaten twee Antilliaanse of Surinaamse jongens.
V: U bent achter twee verdachten aangereden, op welke scooter zaten zij?
A: De twee jongens die de eigenaar van [bedrijfsnaam] hadden aangevallen daar zijn wij achteraan gereden. Dit waren twee Marokkaanse jongens denk ik. Zij stapte op de Witte Vespa.
A: De twee Marokkaanse jongens waar wij achteraan zijn gereden, die gaven iets over aan de twee donker gekleurde jongens die later op de zwarte Zip zijn weggereden.
4. Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt op 2 december 2024, voor zover inhoudende (p. 516-523):
A: Toen is mij gevraagd of ik in de winkel wilde kijken wie daar werkte.
V: Oké dan word jij gevraagd door diegene om iets te doen. Hoe gaat dat dan verder?
A: Ik heb gezegd wie er op dat moment in de zaak was.
V: Wat zou jouw rol zijn tijdens de diefstal?
A: Op het moment dat het gebeurde was ik in paniek. Ik ben gaan rennen naar de scooter. Toen zag ik die twee andere jongens aan komen rennen en toen heb ik er eentje achterop genomen.
V: Waar zijn jullie allemaal geweest?
A: Alleen in de buurt.
V: Wat is de reden dat jullie zo lang nog in de omgeving blijven voordat de diefstal gepleegd zal worden?
A: Ik was degene met de scooter.
V: Op 26 september 2024 om ongeveer 16:50 uur vindt de diefstal met geweld plaats. Hoe gaat dit?
A: Ik was in de buurt en ik hoorde geschreeuw. Ik keek even en ik zag dat het gebeurde. Ik ben naar de scooter gerend. Toen zag ik twee minuten daarna de jongens rennen en heb ik er eentje achterop genomen.
V: Waar bevind jij je op dat moment?
A: Gewoon in de buurt ergens.
5. Het proces-verbaal van verdenking [de verdachte] , opgemaakt op 28 september 2024, voor zover inhoudende (p. 129-136):
Camerabeelden Rigastraat vlak voor het incident
Op camerabeelden op de [straatnaam 2] en de [straatnaam 3] is te zien dat kort voor het incident de twee verdachten die de beroving uitvoerden, samen met twee andere personen, richting de winkel van [de aangever] liepen en bij een schutting bleven wachten. Op andere camerabeelden is te zien dat NN1 en NN2 zonder gezichtsbedekking links afsloegen, de [straatnaam 1] op, in de richting van de [straatnaam 4] . Enkele minuten nadat NN1 en NN2 links afsloegen vond de diefstal met geweld plaats. Op beelden van de winkel van aangever [de aangever] is te zien dat op hetzelfde moment dat NN3 en NN4 na de overval wegrenden in de richting van de [straatnaam 3] , via de [straatnaam 2] , ook NN1 en NN2 wegrenden in de richting van de [straatnaam 3] , via de [straatnaam 4] .
Voorverkenning omstreeks 14:00 uur
Door aangever [de aangever] werd verklaard dat hij erachter was gekomen dat de twee jongens die hem hebben overvallen, eerder op de dag, namelijk omstreeks 14:00 uur, in zijn winkel waren geweest. Op de beelden is te zien dat er omstreeks 14:00 uur twee personen aankomen met een witte en een zwarte scooter en dat zij de winkel van [de aangever] ingaan. Op basis van de signalementen blijkt dat de twee jongens die eerder op de dag in de winkel waren geweest, NN1 en NN2 zijn.
Op basis van bovengenoemde bevindingen kan [de verdachte] worden geïdentificeerd als NN1.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 287-292):
Ik zag dat de verdachte [de verdachte] rondom het incident meermaals telefonisch contact heeft met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Dit nummer was opgeslagen onder de naam [medeverdachte 1] . Uit onderzoek in de politiesystemen bleek dat er met Amin wordt bedoeld: [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 3] -2008 te [geboorteplaats] .
Ik zie dat de verdachte [de verdachte] en mede verdachte [medeverdachte 1] rondom het incident meerdere keren met elkaar telefonisch contact hebben, namelijk op:
- De dag voor het incident, op 25 september 2024
- De dag van het incident, op 26 september 2024
- De dag na het incident, op 27 september 2024
Ook zag ik dat de verdachte [de verdachte] meermaals telefonisch contact heeft met [telefoonnummer 2] . Dit nummer was opgeslagen onder de naam [medeverdachte 2] . Na onderzoek in de politiesystemen zag ik dat er op 11 mei 2024 een verhoor is geweest met een persoon die opgaf gebruik te maken van het telefoonnummer 0642588576. Ik zag dat het verhoor gekoppeld was aan een persoon genaamd: [medeverdachte 2] . Na onderzoek in de politiesystemen kwam de volgende persoon naar voren: [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2007 te [geboorteplaats] .
Ik zie dat de verdachte [de verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] rondom het incident meerdere keren met elkaar telefonisch contact hebben, namelijk op:
- De dag voor het incident, op 25 september 2024
- De dag van het incident, op 26 september 2024
- De dag na het incident, op 27 september 2024
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 oktober 2024, voor zover inhoudende (p. 297-304):
Gebruik 26 september 2024
De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] heeft in de tijd tussen 15:38 uur en 15:55 uur contact met:
- [telefoonnummer 3] ; in gebruik bij verdachte [de verdachte] (11 contactmomenten of pogingen daartoe).
8. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 december 2024, voor zover inhoudende (p. 486-491):
In onderzoek 30Xiara werden de historische verkeersgegevens van het IMEI-nummer
[IMEI-nummer] , op vordering van officier van justitie en met machtiging van de rechter-commissaris, opgevraagd. Voornoemd telefoonnummer was vermoedelijk in gebruik bij verdachte [de verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 2008. Naar aanleiding van een aangesloten telefoontap op het telefoonnummer van [de verdachte] , [telefoonnummer 3] , bleek dit IMEI-nummer gekoppeld te zijn aan voornoemd telefoonnummer. Voorts bleek onder verdachte [de verdachte] een telefoon in beslag te zijn genomen met hetzelfde IMEI-
nummer.
Gebruik 26 september 2024
Ik zag dat er door de gebruiker van het IMEI-nummer [IMEI-nummer] om 16:11 uur
gebruik werd gemaakt van internet en dat de gebruiker op dat moment gebruik maakte van een zendmast gelegen aan de Lierseweg 15 in Wateringen. Het plaats delict op de [adres 2] in Den Haag ligt binnen het bereik van deze zendmast. Ik zag dat er hierna geen gesprekken werden geregistreerd. Het eerstvolgende gesprek vond plaats om 17:05 uur. Ik zag dat de gebruiker toen gebruik maakte van een zendmast gelegen aan de [adres 3] in Den Haag. Tussen 17:05 uur en 18:34 uur had de gebruiker van het IMEI-nummer [IMEI-nummer] meerdere malen contact met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , vermoedelijk in gebruik bij medeverdachte ldrissi. Hierop volgend, om 20:01 uur en 20:17 uur, had de gebruiker contact met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , vermoedelijk in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 2] .
9. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 december 2024, voor zover inhoudende (p. 480-485):
In onderzoek 30Xiara werden de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer
[telefoonnummer 1] , op vordering van officier van justitie en met machtiging van de rechter-commissaris, opgevraagd. Voornoemd telefoonnummer was vermoedelijk in gebruik bij verdachte [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2006. De moeder van verdachte ldrissi gaf dit telefoonnummer op als het nummer waar haar zoon gebruik van zou maken. Uit de politiesystemen bleek dit telefoonnummer onder andere gekoppeld te zijn aan een persoon met de namen "Amine" en " [medeverdachte 1] ", overeenkomstig de voor- en achternaam van verdachte ldrissi.
Gebruik 26 september 2024
Ik zag dat de gebruiker om 17:05 uur belde naar en om 17:08 werd gebeld door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , waarvan is vastgesteld dat de vermoedelijke gebruiker medeverdachte [de verdachte] betrof. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] maakte op dat moment gebruik van een zendmast gelegen aan Het Tolland 2-80 in Wateringen.
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en de voor het bewijs gebezigde inhoud daarvan is telkens zakelijk weergegeven.