ECLI:NL:RBDHA:2025:11192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
09-037949-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing adolescentenstrafrecht bij gewelddadige straatroof door 18-jarige verdachte

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte, die beschuldigd werd van een gewelddadige straatroof. De feiten vonden plaats op 21 oktober 2022 in Zoetermeer, waar de verdachte samen met een mededader een tas van het merk Louis Vuitton van een slachtoffer heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de tas met geweld heeft afgenomen, waarbij het slachtoffer werd geslagen en bedreigd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van drie dagen en een werkstraf van 60 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal met geweld. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure meegewogen in de strafmaat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een werkstraf, waarbij het jeugdstrafrecht werd toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van het delict.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-037949-23
Datum uitspraak: 26 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres [1] : [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de openbare terechtzitting van 12 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Tahiri el Osruti naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2022 te Zoetermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een tas (merk Louis Vuitton) met inhoud te weten een onder andere een pinpas
en/of een ID kaart en/of een rijbewijs en/of een of meer pas(sen) en/of een
autosleutel en/of het doosje van airpods en/of een geldbedrag (van ca. 800 euro,
althans enig geldbedrag), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde] , gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [benadeelde] aan te spreken en/of (daarbij) zijn jas vast te pakken bij de keel en/of
- de capuchon van de jas van die [benadeelde] eraf te trekken en/of
- de tas van het lichaam van die [benadeelde] af te trekken/rukken en/of
- die [benadeelde] met kracht op/tegen het gezicht te slaan/stompen (waardoor die
[benadeelde] ten val kwam) en/of
- ( terwijl die [benadeelde] op de grond lag) die [benadeelde] op/tegen het lichaam te
schoppen/trappen en/of slaan/stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 oktober 2022 te Zoetermeer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[benadeelde] heeft mishandeld door
- die [benadeelde] met kracht op/tegen het gezicht te slaan/stompen (waardoor die
[benadeelde] ten val kwam) en/of
- ( terwijl die [benadeelde] op de grond lag) die [benadeelde] op/tegen het lichaam te
schoppen/trappen en/of slaan/stompen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna, voor zover relevant, nader
worden ingegaan.
3.3.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank er van uit dat [benadeelde] (hierna: aangever) op 21 oktober 2022 in Zoetermeer het slachtoffer is geworden van een diefstal met geweld. De verdachte wordt verweten dat hij dit feit samen met een ander heeft begaan.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat het aangever is geweest die hem die bewuste dag als eerst probeerde te slaan en dat zij daarna in een vechtpartij verwikkeld zijn geraakt. De verdachte ontkent dat hij de spullen van aangever heeft gestolen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarnaast geldt een dubbel opzetvereiste. De verdachte moet zowel opzet op de onderlinge samenwerking met de mededader(s) hebben gehad, als opzet op het grondfeit. Bij medeplegen moet daarom sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het begaan van het grondfeit. Niet is vereist dat de verdachte op de hoogte was van de precieze gedragingen van de mededader(s).
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Uit de aangifte en de getuigenverklaring volgt dat aangever werd aangesproken door één van de verdachten (hierna: de eerste verdachte). Deze verdachte heeft aangever bij de kraag van zijn jas gepakt, diens capuchon van zijn jas getrokken en deze overgedragen aan de andere (tweede) verdachte. Vervolgens heeft de eerste verdachte de tas van het merk Louis Vuitton van het lichaam van aangever getrokken en die tas aan de tweede verdachte overhandigd. Daarna is aangever met kracht in het gezicht gestompt, waardoor hij ten val is gekomen. De vechtpartij eindigde nadat de verdachten de tas hadden bemachtigd. De rechtbank stelt vast dat de verdachte één van de twee genoemde personen was, nu hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij aangever een klap heeft gegeven.
Gezien het feit dat beide verdachten geweld hebben gebruikt én de goederen van aangever in handen hebben gehad, is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat er ook sprake was van opzet op het bij de diefstal gebruikte geweld, mede gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken en onderlinge samenwerking tussen de verdachten. Daarnaast acht de rechtbank het niet aannemelijk dat aangever zijn dure Louis Vuitton tas vrijwillig en zonder verzet zou afgeven aan of zou laten meenemen door de twee verdachten. Het gebruik van geweld, dan wel de bedreiging daarmee, was nodig om de diefstal te voltooien en de kans op het moeten gebruiken van geweld was aanmerkelijk. Gelet hierop had de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet op het bij de diefstal gebruikte geweld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, te weten een diefstal met geweld in vereniging, met uitzondering van de geweldshandelingen onder het laatste gedachtestreepje. Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De verklaring van de verdachte dat hij hoogstens een mishandeling heeft begaan waarbij hij bovendien uit zelfverdediging zou hebben gehandeld, acht de rechtbank, in het licht van de bewijsmiddelen, zoals hiervoor uiteengezet, niet aannemelijk. De feitelijke gang van zaken die ten grondslag ligt aan het beroep op noodweer is, in het licht van de inhoud van de bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de aan hem verweten gedraging(en) niet heeft verricht in een situatie waarin de noodzaak bestond om zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt dus verworpen.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld -
bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe
bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar
dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PLI500-
2022316408, van de eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer-
Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 66). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 juni 2025, voor zover inhoudende:
Ik heb op 21 oktober 2022 [benadeelde] een klap gegeven.
2. Het proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , opgemaakt op 22 oktober 2022, voor
zover inhoudende (p. 13-16):
Ik doe aangifte van een straatroof. Vandaag 21 oktober 2022 ben ik slachtoffer
geworden van een straatroof. Ik kwam met de tram aan op Centrum West in Zoetermeer. Ik was met een vriend van mij. Wij liepen de trap af richting het busplatform. Toen werd ik aangesproken door een jongen die achter ons de tram uit kwam. Hij was met een andere jongen. Toen pakte de jongen mij gelijk vast bij de kraag van mijn jas ter hoogte van mijn keel. Hij trok aan mijn jas. Hij trok de capuchon met een ruk van mijn jas en gaf deze aan de andere jongen met wie hij was. Daarna pakte diezelfde jongen mijn tas. Die hing schuin om mijn schouder. Het was een Louis Vuitton tas. De jongen trok de tas van mijn nek. De jongen pakte de tas met kracht van mijn schouder. Hij gaf de tas weer aan de andere jongen. In de tas zat een pinpas, identiteitskaart, rijbewijs, ov-kaart, twee kentekenbewijzen, ziekenfondspasje, geld, autosleutel en het doosje van mijn AirPods. Daarna kwamen beide jongens op mij af. De jongen die mijn capuchon en tas van mij heeft gepakt gaf mij een vuistslag in mijn gezicht. Zijn vuist voelde ik op mijn rechter wang. Ik voelde daardoor pijn. Ik viel toen op de grond. Toen voelde ik pijn aan mijn hand. In totaal heb ik twee vuistslagen in mijn gezicht gevoeld. Elke keer voelde ik pijn.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , opgemaakt op 22 oktober
2022, voor zover inhoudende (p. 25-28):
Op 21 oktober was ik samen met mijn vriend [benadeelde] op station Centrum West in Zoetermeer. Wij waren uitgestapt bij Centrum West. Ik zag dat de twee jongens ook uitstapte. Ik liep voor [benadeelde] . Ik hoorde [benadeelde] schreeuwen: "Blijf van me af." Ik keek achterom. Ik zag dat man 1 [benadeelde] vast hield aan zijn jas. Ik zag dat man 1 [benadeelde] vervolgens los liet en dat [benadeelde] weg liep. Ik zag dat man 1 achter [benadeelde] aan bleef lopen. Ik zag dat man 1 de capuchon van [benadeelde] zijn jas eraf trok en gaf aan man 2. Ik zag dat man 1 zijn vuist balde. Ik zag dat hij met kracht zijn arm naar voren bewoog richting het gezicht van [benadeelde] . Ik zag dat de vuist van man 1 het gezicht van [benadeelde] raakte. Ik zag dat man 1 nogmaals met kracht zijn arm naar voren bewoog richting de buikstreek van [benadeelde] . Ik zag dat de vuist van man 1 de buik van [benadeelde] raakte. Ik zag dat man 1 aan de tas van [benadeelde] trok. Ik zag dat [benadeelde] probeerde weg te komen. Ik zag dat man 2 ook aan de tas begon te trekken. Ik zag dat man 1 de tas van [benadeelde] had afgepakt en gaf aan man 2.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. Ten laste van de verdachte verklaart de rechtbank bewezen dat:
hij op 21 oktober 2022 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander, een tas (merk
Louis Vuitton) met inhoud te weten onder andere een pinpas en een ID kaart en een
rijbewijs en passen en een autosleutel en het doosje van airpods en een geldbedrag, die aan
[benadeelde] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van
geweld tegen voornoemde [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden of gemakkelijk te maken, door
- die [benadeelde] aan te spreken en daarbij zijn jas vast te pakken bij de keel en
- de capuchon van de jas van die [benadeelde] af te trekken en
- de tas van het lichaam van die [benadeelde] af te trekken en
- die [benadeelde] met kracht tegen het gezicht te stompen waardoor die [benadeelde] ten val
kwam.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van drie dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, bepleit om een geheel voorwaardelijke taakstraf aan de verdachte op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof door samen met zijn mededader het slachtoffer te beroven van zijn dure tas en andere goederen. Daarbij hebben zij fors geweld gebruikt richting het slachtoffer. Door het gebruikte geweld is het slachtoffer ook ten val gekomen. Met het handelen van de verdachte is voor het slachtoffer een bijzonder dreigende situatie ontstaan. Ook is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Naast het slachtoffer hebben ook omstanders het feit zien gebeuren, omdat het werd begaan op een station, wat bijdraagt aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich kennelijk alleen maar laten leiden door de wens om dure spullen van het slachtoffer te stelen en is daarbij totaal voorbij gegaan aan wat dat voor het slachtoffer zou betekenen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 april 2025, waaruit volgt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het evaluatieplan van aanpak van Jeugdbescherming west van 6 februari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in januari 2025 met toestemming van het openbaar ministerie naar België is verhuisd. Gelet op het zeer lage recidiverisico, het ontbreken van de noodzaak voor hulpverlening en het feit dat er voldoende zicht is geweest op verdachte tijdens de (langdurige) schorsing van de voorlopige hechtenis, heeft de jeugdreclassering zelf het toezicht uitgevoerd en is de zaak niet overgedragen aan de Belgische autoriteiten. [naam] , werkzaam bij Jeugdbescherming west, heeft ter terechtzitting verklaard dat er geen gronden meer zijn om de begeleiding door de jeugdreclassering nu nog voort te zetten. Het gaat op dit moment goed met de verdachte. De deskundige acht het, in lijn met het eerdere advies, nog steeds passend om de verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht.
Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken
De rechtbank kan – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt – het jeugdstrafrecht toepassen. Door de officier van justitie is om toepassing van het jeugdstrafrecht verzocht. Gelet op het advies van voornoemde deskundige is de rechtbank van oordeel dat de verdachte nog baat heeft bij een pedagogische aanpak, zodat het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. Deze termijn begint op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn op 6 februari 2023 is aangevangen, het moment van inverzekeringstelling. De termijn tussen de inverzekeringstelling en de uitspraak is ruim 28 maanden. Daarmee is de redelijke termijn van 16 maanden voor jeugdigen overschreden met ruim 12 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. Als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een hogere straf hebben opgelegd. De rechtbank heeft deze overschrijding daarom in strafmatigende zin meegewogen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarbij houdt de rechtbank er ook rekening mee dat de voorlopige hechtenis van de verdachte lange tijd geschorst is geweest en de verdachte zich al die tijd aan strikte voorwaarden heeft gehouden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf een passende straf is, waarbij rekening is gehouden met alle omstandigheden. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest (3 dagen) opleggen. Om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen acht de rechtbank daarnaast een werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 77a, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl
het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
3 (DRIE) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (de rechtbank gaat daarbij uit van 3 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een werkstraf voor de tijd van
60 (ZESTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
30 (DERTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. de Kleine, voorzitter, kinderrechter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2025.

Voetnoten

1.Ter terechtzitting heeft deskundige [naam] , werkzaam bij Jeugdbescherming west, een notitie met daarop het huidige verblijfsadres van de verdachte in België aan de rechtbank overgelegd. Dit adres is: [adres 2] , [postcode 2] [plaats] (België).