ECLI:NL:RBDHA:2025:1119
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag door Bulgarije
In deze zaak hebben opposanten, twee Syrische asielzoekers, verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank die hun asielaanvraag niet in behandeling nam. De rechtbank had geoordeeld dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van hun aanvraag. De opposanten hebben op 2 december 2024 verzet ingediend tegen deze beslissing, nadat hun beroep op 28 oktober 2024 kennelijk ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 7 januari 2025 zijn de opposanten en hun gemachtigde niet verschenen, maar de gemachtigde van de verweerder was wel aanwezig.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de opposanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is. Dit beginsel houdt in dat men ervan uit kan gaan dat andere EU-lidstaten, zoals Bulgarije, zich aan internationale verplichtingen houden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de argumenten van de opposanten, waaronder hun jonge leeftijd en negatieve ervaringen in Bulgarije, niet voldoende zijn om te twijfelen aan de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft ook benadrukt dat de opposanten niet hebben aangetoond dat klagen bij de Bulgaarse autoriteiten onmogelijk of zinloos zou zijn.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, en is openbaar gemaakt op 3 februari 2025.