ECLI:NL:RBDHA:2025:11123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
11573827 RP VERZ 25-50149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst na ernstig verwijtbaar handelen werknemer met vuurwerk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werkgever tegen een werknemer. De werknemer had onder werktijd een zelf geassembleerde vuurwerkbom aangestoken met de intentie deze naar een steiger te gooien waar collega's aan het werk waren. Dit leidde tot een explosie in zijn hand, met ernstig letsel tot gevolg. De werkgever had de werknemer herhaaldelijk gewaarschuwd voor het afsteken van vuurwerk, wat het handelen van de werknemer ernstig verwijtbaar maakte. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kon worden op basis van artikel 7:671b in samenhang met artikel 7:669 lid 1 en lid 3, onderdeel e, van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter wees het verzoek van de werkgever tot ontbinding toe, maar kende wel een transitievergoeding toe aan de werknemer, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder het blijvende letsel van de werknemer en zijn zorg voor vijf kinderen. Het verzoek van de werkgever om een verklaring voor recht dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld, werd afgewezen, evenals het verzoek om schadevergoeding. De beslissing werd genomen door mr. F.A.M. Veraart, die de beschikking in het openbaar uitsprak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
FV/c
Zaaknummer: 11573827/RP VERZ 25-50149
Beschikking van 30 juni 2025 in de zaak van:
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. A.L.A. Dabekaussen,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. J.C. Hesen.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, bij de griffie ingekomen op 3 maart 2025, onder andere verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben nog nadere stukken ingediend.
1.2.
Op 17 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaats gevonden. Verschenen zijn namens [verzoekster] [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door mr. Dabekaussen en mr. Y. Aziz en [verweerder] , bijgestaan door mr. Hesen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden, net als de pleitnotities van de gemachtigden.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] is geboren op [geboortedatum] 1987 en sinds 1 februari 2022 in dienst bij [verzoekster] , laatstelijk in de functie van Aankomend Voorman Gevelwerken tegen een salaris van € 3.658,50 bruto per 4 weken.
2.2.
Op 5 januari 2024 heeft [verweerder] bij [verzoekster] vuurwerk afgestoken. Hij is daarop aangesproken door bedrijfsleider [naam 2] met woorden van de strekking
‘doe dit maar niet hier want dan krijgen we gedoe met de directie’.
2.3
Op 6 januari 2025 heeft [naam 2] gezegd
‘dit jaar geen vuurwerk op de zaak’of woorden met deze strekking.
2.4
Op 8 januari 2025 om ongeveer 2 uur in de middag heeft [verweerder] vuurwerk afgestoken op een projectlocatie van [verzoekster] waar hij buiten met collega’s aan het werk was. Dat vuurwerk is in zijn hand ontploft. [verweerder] is daardoor vier vingers en een deel van zijn handpalm kwijtgeraakt. Als gevolg daarvan kan hij zijn werk niet verrichten.
2.5
Door de explosie is de rechter achterruit uit een bedrijfsauto van [verzoekster] geblazen en zijn glas, bloed en vingers in de nek en kraag van een collega van [verweerder] terecht gekomen die in de auto op de bestuurdersstoel met de zaak aan het bellen was.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van artikel 7:671b van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 7:669 lid 1 en lid 3, onderdeel e, g of 1 BW, een verklaring voor recht te geven dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, te bepalen dat [verweerder] geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding en dadelijk te ontbinden. [verzoekster] verzoekt daarnaast een verklaring voor recht af te geven op voet van artikel 7:661 BW en veroordeling van [verweerder] tot betaling van een schadevergoeding van € 2.463,41, een en ander met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de zin dat het een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert en dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Subsidiair is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. Meer subsidiair leidt een combinatie van omstandigheden ertoe dat van [verzoekster] niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Verder heeft [verzoekster] schade toegebracht aan een bedrijfsauto van [verzoekster] , waarbij die schade het gevolg is van zijn opzet, althans bewuste roekeloosheid.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] voert – kort gezegd – aan dat de arbeidsovereenkomst niet kan worden ontbonden omdat hij wegens ziekte ongeschikt is voor het verrichten van zijn arbeid. Hij bestrijdt verder dat een van de ontbindingsgronden zich voordoet. Hij is bereid de schade aan de bedrijfsauto te vergoeden.
4.2.
Ter zitting heeft [verweerder] voorts nog verzocht om toekenning van een billijke vergoeding.

5.De beoordeling

5.1.
Beoordeeld dient te worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daarvoor een redelijke grond is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW is nader omschreven dat onder een redelijke grond onder meer moet worden verstaan verwijtbaar handelen van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Als het handelen van de werknemer ernstig verwijtbaar is, wordt daarbij geen rekening gehouden met de in artikel 7:671b lid 9, onderdeel a BW bedoelde termijn en is geen transitievergoeding verschuldigd ingevolge 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW.
5.2.
Partijen verschillen van mening over de toedracht van het vuurwerkongeval van 8 januari 2025. Niet is komen vast te staan dat [verweerder] , zoals [verzoekster] heeft gesteld, die dag zelf in zijn bedrijfsbus een vlinderbom of ander illegaal zwaar vuurwerk heeft meegenomen naar de projectlocatie en daar tot ontploffing heeft gebracht. Wel heeft [verweerder] erkend dat hij lichter vuurwerk – te weten: knetterballetjes en knetterlinten – heeft meegenomen naar de werklocatie. [verweerder] heeft gezegd dat hij knetterballetjes en een knetterlint in een ter plaatse aangetroffen kartonnen koker heeft gestopt, waarvan hij dacht dat het een restant was van (afgestoken) vuurwerk. Hij heeft dit zelf geassembleerde vuurwerk aangestoken.
5.3.
Van de kant van [verweerder] is aangevoerd dat in de kartonnen koker vermoedelijk nog kruitresten hebben gezeten, gelet op de zwaarte van de ontploffing. Uitgaande van die toedracht, valt [verweerder] ernstig te verwijten dat hij geen rekening heeft gehouden met mogelijke kruitresten toen hij gebruik maakte van een op straat aangetroffen restant van al dan niet afgestoken vuurwerk. [verweerder] heeft in ieder geval zo’n zware ontploffing veroorzaakt dat niet alleen een deel van zijn eigen hand maar ook een autoruit van een bedrijfsauto is weggeblazen en zijn collega, de inzittende van die auto, door glasscherven werd geraakt. [verweerder] heeft daarmee zichzelf en een ander blootgesteld aan ernstig gevaar, óók als hij, zoals hij heeft aangevoerd, niet op een halve meter maar op 3 à 4 meter afstand van de bedrijfsauto stond. Dat [verweerder] van plan was het aangestoken vuurwerk naar een steiger te gooien waarop zijn collega’s aan het werk waren maakt de kwestie alleen maar erger.
5.4.
Verder is van belang dat [verweerder] in januari 2024 te horen had gekregen dat hij geen vuurwerk op het werk moest afsteken en dat de bedrijfsleider op 6 januari 2025 opnieuw heeft gezegd dat hij geen vuurwerk op de zaak wenste. Zelfs als dat een algemene, niet specifiek aan hem gerichte opmerking was, heeft [verweerder] die opmerking gehoord, moet de strekking ervan hem duidelijk zijn geweest en moet hij hebben begrepen dat die opmerking óók voor hem gold.
5.5.
Dit alles maakt dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en wel zodanig dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter stelt vast dat onderhavig verzoek geen verband houdt met enig opzegverbod. [verweerder] is ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid vanwege zijn letsel, maar dat is niet de reden voor (het verzoek tot) ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Verder ligt herplaatsing van [verweerder] bij deze stand van zaken niet in de rede. Het primaire verzoek van [verzoekster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond zal worden toegewezen. Voor inachtneming van de in artikel 7:671b lid 9, onderdeel a BW bedoelde termijn is daarbij geen aanleiding.
5.6.
Rekening houdend met het handelen van [verweerder] maar ook met de verdere omstandigheden van de zaak is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geen transitievergoeding toe te kennen. Van belang daarbij is dat [verweerder] zelf blijvend ernstige gevolgen van zijn handelen ondervindt. Hij krijgt een prothese aangemeten en zal moeten revalideren. Hij verwacht over een jaar weer aan het werk te kunnen. Hij is 38 jaar en heeft de zorg voor 5 kinderen. Het is van groot belang is voor [verweerder] zelf, voor zijn gezin en kinderen en voor de maatschappij dat hij weer aan het werk komt. [verzoekster] heeft echter geen enkele invulling gegeven aan de op haar rustende revalidatieverplichtingen, maar heeft zich uitsluitend gericht op beëindiging van het dienstverband. Toepassing gevend aan 7:673 lid 8 BW wordt bepaald dat [verzoekster] aan [verweerder] een transitievergoeding verschuldigd is. Voor toekenning van een billijke vergoeding geven de feiten en omstandigheden alles bij elkaar geen aanleiding.
5.7.
Het verzoek een verklaring voor recht te geven dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld wordt afgewezen, omdat is gesteld noch gebleken dat aan toewijzing daarvan zelfstandige betekenis toekomt.
5.8.
Het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding aan [verzoekster] zal worden afgewezen. Uit hetgeen tussen partijen is komen vast te staan kan niet worden opgemaakt dat de door [verweerder] aan [verzoekster] toegebrachte schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid.
5.9.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om een van de partijen in de kosten te veroordelen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2025;
6.2.
bepaalt dat [verzoekster] aan [verweerder] een transitievergoeding verschuldigd is;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.5
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.A.M. Veraart en op 30 juni 2025 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.