ECLI:NL:RBDHA:2025:11114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
NL25.17236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had op 25 januari 2025 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de afhandeling. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 28 mei 2025. Eiser stelt dat hij vreest voor vreemdelingenbewaring en indirect refoulement bij overdracht aan Duitsland. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft gehandeld door eiser schriftelijk in de gelegenheid te stellen zijn bezwaren tegen de overdracht aan Duitsland kenbaar te maken. Eiser heeft niet tijdig gereageerd op de mogelijkheid om zijn bezwaren schriftelijk in te dienen. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft ingegaan op de bezwaren van eiser en dat er geen sprake is van een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in Duitsland. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17236

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de afhandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.17237), op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Z. Hamidi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 25 januari 2025 ingediend.
2.2.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 26 oktober 2022 in Zwitserland en op 30 augustus 2024 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op 5 februari 2025 Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Duitsland heeft dit verzoek op 7 februari 2025 aanvaard.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser voert aan dat de besluitvorming van verweerder op een onzorgvuldig onderzoek dan wel onvolledige informatie(voorziening) berust. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht wat eisers bezwaren tegen een eventuele overdracht aan Duitsland zijn. Nadat eisers gemachtigde hiervan melding had gemaakt, heeft verweerder kenbaar gemaakt dat het niet om een overdracht aan Zwitserland maar aan Duitsland zou gaan. Volgens eiser is de vraag of sprake is van een ‘fair trial’ en of in de voorbereidingsfase voldoende hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. De verantwoording voor een zorgvuldige voorbereidingsfase lijkt te worden afgeschoven op eisers gemachtigde. Verweerder is niet dan wel in onvoldoende mate ingegaan op het feit dat eiser heeft aangegeven te vrezen voor vreemdelingenbewaring en indirect refoulement indien hij zal worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten.
3.1.
Tijdens het gehoor van 2 februari 2025 is eiser in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen een overdracht aan Zwitserland bekend te maken. Daarna is gebleken dat niet Zwitserland, maar Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In de correcties en aanvullingen van 24 februari 2025 heeft eiser erop gewezen dat het hem verbaast dat er een claimakkoord van de Duitse autoriteiten ligt en dat het gehoor over de overdracht aan Zwitserland ging. Eiser heeft verzocht om hem in staat te stellen zich uit te spreken over de overdracht aan Duitsland.
3.2.
Verweerder heeft bij brief van 4 maart 2025 aan eiser laten weten dat niet Zwitserland maar Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld hier schriftelijk op te reageren. Hij kreeg hiervoor een termijn van twee weken.
3.3.
Bij brief van 20 maart 2025 heeft de gemachtigde van eiser aan verweerder laten weten dat de door verweerder gestelde vragen aan eiser zijn voorgelegd, maar dat de gemachtigde nog geen reactie van eiser heeft mogen ontvangen. Eisers gemachtigde heeft daarom verzocht om uitstel van twee weken om de vragen alsnog te beantwoorden.
3.4.
In het voornemen van 25 maart 2025 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op de verantwoordelijkheid van Duitsland.
3.5.
Eiser heeft in de zienswijze van 8 april 2025 zijn bezwaren om overgedragen te worden aan Duitsland kenbaar gemaakt. Hij heeft aangegeven dat hij niet terug wil naar Duitsland, omdat hij daar het reële en voorzienbare risico loopt om in vreemdelingenbewaring te worden gesteld en een inreisverbod opgelegd zal krijgen. Het is volgens hem de vraag of hij toegang zal verkrijgen tot de asielprocedure en een eerlijke en zorgvuldige procedure zal krijgen. De Duitse autoriteiten hebben eerder geprobeerd om eiser over te dragen aan Zwitserland.
3.6.
Gelet op het voorgaande is eiser in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren ten aanzien van de overdracht aan Duitsland schriftelijk kenbaar te maken. Verweerder heeft hiermee voldoende zorgvuldig gehandeld. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat hij opnieuw gehoord had moeten worden, volgt de rechtbank dit niet. Verweerder kon volstaan met eiser schriftelijk in de gelegenheid te stellen om zijn bezwaren tegen de overdracht aan Duitsland kenbaar te maken. Artikel 5 van de Dublinverordening bevat geen verplichting om in een situatie als deze de vreemdeling opnieuw te horen. In het beleid van verweerder is in paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) verder opgenomen dat als een Dublingehoor heeft plaatsgevonden maar daarna nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen die onderzoek of een aanvullend Dublingehoor behoeven, de IND waar nodig (schriftelijk) contact opneemt met de vreemdeling en/of de IND de vreemdeling waar nodig uitnodigt voor een aanvullend Dublin gehoor. Volgens het bovengenoemde beleid is verweerder niet verplicht om eiser in deze situatie opnieuw te horen. Verweerder kan de vreemdeling ook vragen om schriftelijk te reageren op de nieuwe feiten en omstandigheden. Verweerder heeft daarom in overeenstemming met zijn beleid gehandeld, door eiser per brief in de gelegenheid te stellen te reageren op de voorgenomen overdracht aan Duitsland. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen twee weken na de brief van verweerder van 4 maart 2025 (en dus uiterlijk op 18 maart 2025) zijn bezwaren tegen een overdracht aan Duitsland kenbaar te maken. Wel heeft hij zijn bezwaren in de zienswijze kenbaar gemaakt. Hier is verweerder in het bestreden besluit op ingegaan. Niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op de bezwaren van eiser tegen een overdracht aan Duitsland. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. De bezwaren van eiser kunnen niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland. Met het claimakkoord van 7 februari 2025 hebben de Duitse autoriteiten hun verantwoordelijkheid voor eisers verzoek om internationale bescherming bevestigd. Daarmee garanderen de Duitse autoriteiten dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen, in overeenstemming met de verdragsverplichtingen
.Het voorgaande betekent ook dat verweerder erop mag vertrouwen dat de Duitse autoriteiten het risico op refoulement in overeenstemming met de eisen van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Handvest zullen beoordelen. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het aan eiser is om zich bij voorkomende problemen in Duitsland te wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Duitsland of de daarvoor aangewezen instanties. Er is niet gebleken dat de autoriteiten van Duitsland hem niet zouden kunnen of willen helpen.
4. Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening, omdat hij in Nederland is mishandeld en op 5 augustus 2025 een gesprek heeft bij het Openbaar Ministerie en hij de strafrechtelijke procedure in Nederland wil afwachten en hij op 5 juni 2025 een afspraak heeft met het Schadefonds en ook de afronding daarvan in Nederland wil afwachten.
4.1.
Verweerder heeft een ruime beoordelings- en beleidsvrijheid bij de vraag of hij de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich zou moeten trekken. Verweerder maakt daar volgens zijn beleid (paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000) terughoudend gebruik van. Verweerder heeft de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden niet zodanig bijzonder hoeven achten dat toepassing van deze bepaling aangewezen was. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser de procedures niet in Duitsland kan afwachten. Ook zou eiser eventueel een verzoek bij het Openbaar Ministerie kunnen indienen om de afspraak voor de uiterlijke overdrachtstermijn te laten plaatsvinden.
5. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.