ECLI:NL:RBDHA:2025:11112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
NL25.19156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser, een Sierra Leoonse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 17 februari 2025 zijn aanvraag ingediend, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 4 juni 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser heeft geen objectieve informatie over de situatie in Spanje overgelegd en zijn persoonlijke ervaringen zijn niet voldoende onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat betekent dat Spanje in het algemeen als veilig wordt beschouwd voor asielzoekers.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19156

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. P.R. van de Water),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.19157), op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, O. Dialo als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Eiser stelt van Sierra Leoonse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 17 februari 2025 ingediend.
2.2.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 9 januari 2025 illegaal via Spanje het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en daar zijn vingerafdrukken heeft afgestaan. Nederland heeft op 21 maart 2025 bij Spanje een verzoek om overname gedaan op grond van artikel 13, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Spanje heeft dit verzoek op 1 april 2025 aanvaard.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Spanje op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Ook heeft eiser volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om zijn asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

Gronden van beroep
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Verweerder gaat in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd in op het standpunt van eiser dat hij in Spanje gevaar loopt omdat de mensen die hem hebben bedreigd in Afrika ook in Spanje zijn. Eiser heeft vernomen dat zij actief naar hem op zoek zijn. De mogelijkheid om aangifte te doen tegen deze mensen kan pas nadat zij eiser iets hebben aangedaan. Dat wil hij juist voorkomen. Hij moet daarom niet in Spanje zijn waar het onveilig voor hem is. Dat Spanje gehouden is aan verdragen en richtlijnen en dat de Spaanse autoriteiten welwillend zouden zijn om hem te helpen, doet daar niet aan af. Dat het standpunt van eiser zeer mogelijk raakt aan zijn asielrelaas en dit niet ter beoordeling is in de Dublinprocedure, ontslaat verweerder niet van de verplichting te voorkomen dat eiser in Spanje in een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 4 van het Handvest strijdige situatie komt. Ook gaat verweerder te lichtzinnig voorbij aan de klacht dat eiser in Spanje geen aanspraak heeft kunnen maken op medische voorzieningen terwijl hij die op dat moment wel (dringend) nodig had. Eiser meent dat hij, in zijn concrete geval, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Spanje niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4.1.
Verweerder mag in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit in de uitspraak van 24 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2548) bevestigd. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft geen objectieve landeninformatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Spanje ingebracht. Ook zijn verklaringen over wat hij in Spanje heeft meegemaakt bevatten geen concrete aanwijzingen dat hij bij een overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling als hiervoor bedoeld. Hierbij is van belang dat eiser niet eerder asiel heeft aangevraagd in Spanje. Hij heeft dus nooit als asielzoeker in Spanje verbleven en kan dus niet uit eigen ervaring vertellen over hoe het is om als asielzoeker in Spanje te verblijven. Hij heeft zijn stelling dat hij in Spanje ziek was en geen medische hulp kreeg verder ook niet onderbouwd. Ook is niet gebleken dat eiser problemen heeft ondervonden in Spanje. Als eiser na een overdracht aan Spanje problemen ondervindt, dient hij zich te beklagen bij de Spaanse autoriteiten of daar om hulp te vragen (vgl. het arrest van het EHRM van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308, in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk). Niet is gebleken dat de Spaanse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
4.3.
Het voorgaande betekent dat verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon uitgaan en hij niet op grond van artikel 3, tweede lid, derde alinea, van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, eerste gedachtestreepje, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere individuele omstandigheden
5.1.
Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat in zijn geval sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt, slaagt dit niet. Gesteld noch gebleken is dat eiser in Spanje problemen heeft ondervonden met de mensen die hem hebben bedreigd in Afrika. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eisers vrees dat ze hem iets zullen aandoen in Spanje, niet wegneemt dat Spanje verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Spanje is partij bij het EVRM, zodat het aan eiser is om bij voorkomende problemen, zoals wanneer mensen uit eisers land van herkomst actief naar hem op zoek zijn, de autoriteiten van Spanje of de daarvoor geschikte instanties van Spanje te benaderen. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Spanje eiser niet (op voorhand) kunnen of willen helpen.
5.2.
Ten aanzien van de gestelde medische problemen van eiser stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser geen medische documenten heeft overgelegd en niet is gebleken dat eiser niet in Spanje terecht kan voor een eventuele behandeling van zijn medische problemen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de medische voorzieningen in Spanje vergelijkbaar zijn met die in Nederland en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser is hierin niet geslaagd, omdat hij niet met stukken heeft onderbouwd dat hij in Spanje geen medische behandeling heeft gekregen of zal verkrijgen of dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen. Bovendien kan op grond van artikel 32 van de Dublinverordening een uitwisseling van medische gegevens plaatsvinden tussen Nederland en Spanje, zodat de Spaanse autoriteiten over de eventuele bijzondere behoeften van eiser kunnen worden geïnformeerd.
5.3.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.