ECLI:NL:RBDHA:2025:11097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
23/5223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een WIA-uitkering aan eiseres, die eerder ziek was geworden en een aanvraag had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de WIA-uitkering op 14 oktober 2022 was afgewezen, waarna eiseres bezwaar had aangetekend. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft het bezwaar gegrond verklaard en een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar later gewijzigd naar een WGA-vervolguitkering. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij zij aanvoerde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar medische klachten en beperkingen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b de medische beoordeling zorgvuldig had uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de vastgestelde beperkingen voldoende gemotiveerd waren en dat de geduide functies passend waren voor eiseres. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.000,-, verdeeld over de betrokken partijen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5223

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

Met het besluit van 14 oktober 2022 (het primaire besluit) is de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen.
Met het besluit van 5 juni 2023 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en aan eiseres met ingang van 20 juni 2022 een loongerelateerde WGA [1] -uitkering toegekend.
Met het besluit van 20 juni 2023 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd en aan eiseres met ingang van 20 juni 2022 een WGA-vervolguitkering toegekend.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) de door eiseres ingebrachte medische stukken te laten beoordelen en te laten reageren op stellingen van eiseres.
Verweerder heeft de reactie van de verzekeringsarts b&b op 14 oktober 2024 ingediend.
Eiseres heeft op 4 november 2024 een reactie ingediend.
Nadat geen van partijen te kennen had gegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan de procedure
1.1.
Eiseres is tot 28 juli 2016 werkzaam geweest als baliemedewerker voor ongeveer 32 uur per week bij [bedrijfsnaam] B.V. Na periodes van afwisselend Ziektewet-uitkering, WW [2] -uitkering en uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO), heeft eiseres zich op 22 juni 2020 ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. Op 19 juni 2022 heeft zij het einde van de wachttijd bereikt waarna zij een WIA-uitkering heeft aangevraagd op 16 augustus 2022.
1.2.
In het kader van de primaire beoordeling heeft de verzekeringsarts onderzoek gedaan. Hiervoor heeft de verzekeringsarts eiseres gezien op een spreekuur op 15 juli 2022 en het dossier en de ontvangen informatie bestudeerd. De bevindingen zijn uiteengezet in het medisch onderzoeksverslag van 22 augustus 2022. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er bij eiseres sprake is van rugpijn aspecifiek chronisch en een overige psychische stoornis. De verzekeringsarts heeft overwogen dat er geen sprake is van ernstige functiebeperkingen van de schouders, rug en bekken. Desondanks wordt er wel enige rekening gehouden met fysiek zwaar belastende activiteiten. Er is geen medische indicatie voor een urenbeperking. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 augustus 2022.
1.3.
De arbeidskundige heeft vervolgens een onderzoek verricht, waarvan de bevindingen uiteen zijn gezet in het rapport van 13 oktober 2022. Eiseres wordt minder dan 35%, namelijk 23,04%, arbeidsongeschikt beschouwd. Ter onderbouwing hiervan zijn de functies archiefmedewerker (SBC-code 553020), administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040) en administratief medewerker afhandelingen (SBC-code 515080) geduid. Aanvullend zijn de functies administratief medewerker (documenten scannen) (SBC-code 315133) en productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043) geduid. Hierna is het primaire besluit genomen.
1.4.
De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van het bezwaar van eiseres onderzoek gedaan. Hiervoor is de verzekeringsarts b&b aanwezig geweest bij de hoorzitting van 24 april 2023 en heeft hij de opgevraagde informatie van de behandelend sector en het dossier bestudeerd. Zijn bevindingen heeft hij uiteengezet in de medische rapportage van 22 mei 2023. De verzekeringsarts b&b volgt eiseres deels in haar bezwaar. Gelet op de beperkte energetische reserve bij eiseres ziet hij aanleiding om een urenbeperking van zes uur per dag, dertig uur per week op te nemen. De verminderde energie vertaalt zich ook naar beperkingen voor zwaardere fysieke handelingen en houdingen, maar dat vindt hij voldoende terug in de FML. Het onderzoek geeft geen aanleiding om beperkingen aan te nemen op de eerste items van de FML. Wel ziet hij aanleiding voor een aantal extra specifieke voorwaarden voor het functioneren in arbeid, omdat eiseres meer “bescherming” behoeft dan enkel de beperking voor veelvuldige deadlines en productiepieken. De verzekeringsarts b&b heeft de door hem aanwezig gevonden beperkingen opgenomen in de FML van 22 mei 2023.
1.5.
De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens geconcludeerd dat gezien de gewijzigde FML alle primair geduide functies niet meer geschikt zijn voor eiseres. Eiseres is wel geschikt de functies schadecorrespondent (SBC-code 516080), archiefmedewerker (SBC-code 553020) en apotheekmedewerker (SBC-code 211171) te verrichten. Aanvullend zijn de functies huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) geduid. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige b&b de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 36,85%. Hierna heeft verweerder bestreden besluit I genomen, waarin aan eiseres vanaf 20 juni 2022 een WIA-uitkering, te weten een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend.
1.6.
Verweerder heeft hierna bestreden besluit II genomen. Hierin heeft verweerder aan eiseres vanaf 20 juni 2022 een WGA-vervolguitkering toegekend naar 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid. Daarbij heeft verweerder overwogen dat in bestreden besluit I abusievelijk een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend. Gebleken is dat de WW-rechten die eiseres had in mindering moeten worden gebracht op de duur van de uitkering.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts b&b niet voldoende heeft gemotiveerd waarom niet een urenbeperking van vier uur per dag geïndiceerd zou zijn. De verzekeringsarts b&b stelt dat de slaapstoornis niet voldoende ernstig is om van vier uur per dag uit te gaan. Dit staat haaks op wat de GZ-psycholoog schrijft, namelijk dat de slaapstoornis van ernstige aard is. De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van een ernstige slaapstoornis en waarom hij afwijkt van het oordeel van de psycholoog. De ernst van de slaapstoornis blijkt ook uit de brief van de reumatoloog van 21 november 2022 die beschrijft dat er sprake is van ernstige vermoeidheid bij eiseres. De verzekeringsarts b&b stelt dat het dagverhaal van eiseres niet geheel leidend kan zijn. Uit de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid blijkt ook niet dat het dagverhaal leidend moet zijn. Het dagverhaal is een van de belangrijkste meetinstrumenten. Gezien het dagverhaal van eiseres, de medische gegevens en haar medische klachten had de verzekeringsarts b&b een grotere urenbeperking moeten aannemen. De verzekeringsarts b&b had verder een urenbeperking moeten aannemen op grond van de verminderde beschikbaarheid in verband met de gevolgde EMDR-therapie. Eiseres ervaart de EMDR-therapie als zwaar en heeft na een behandeling minimaal 24 uur nodig om bij te komen. De verzekeringsarts b&b heeft bij het stellen van een urenbeperking ook geen acht geslagen op het chronische pijnsyndroom van eiseres, waardoor zij zeer vermoeid is. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt verder niet dat hij kenbaar rekening heeft gehouden met de ernstige depressieve klachten, angsten en paniekstoornis van eiseres, die door de GZ-psycholoog in haar brief van 13 april 2023 worden omschreven. Op grond van deze klachten hadden meer beperkingen moeten worden aangenomen. Ter ondersteuning van het voorgaande heeft eiseres een bericht van de GZ-psycholoog van 13 augustus 2024 meegezonden. De verzekeringsarts b&b heeft ook geen rekening gehouden met de bekkenbodemproblematiek van eiseres, die als zeer forse overactiviteit wordt beschreven in de brief van de gynaecoloog van 31 maart 2022, die eiseres heeft meegezonden. Hiervoor hadden beperkingen aangenomen moeten worden voor zitten, staan, lopen, hurken en knielen en had ook een urenbeperking moet worden aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft daarnaast onvoldoende rekening gehouden met de samenloop van de klachten en hoe deze de situatie van eiseres nog zwaarder maakt.
De beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op de datum in geding, 22 juni 2022, in geschil is. De rechtbank zal dit geschil beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De medische beoordeling
4. Verweerder mag een besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts. Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het medische onderzoek onzorgvuldig te achten. Eiseres is in de primaire fase door een verzekeringsarts gezien op een spreekuur. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoeksverslag opgesteld. Uit het verslag blijkt dat alle toen bekende klachten van eiseres en alle beschikbare medische informatie bij de beoordeling zijn betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van het bezwaar van eiseres beoordeeld of er aanleiding was om verdergaande beperkingen op te nemen. Zijn bevindingen heeft hij vastgelegd in een medische rapportage. Uit de rapportage blijkt dat de verzekeringsarts b&b aanwezig is geweest bij de hoorzitting, het dossier heeft bestudeerd, informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector en deze heeft betrokken bij de heroverweging. Daarmee is het onderzoek zorgvuldig geweest.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b de door hem vastgestelde beperkingen voldoende deugdelijk en inzichtelijk heeft gemotiveerd.
5.3.
Bij zijn beoordeling die heeft geleid tot het aannemen van een urenbeperking van zes uur per dag, dertig uur per week, heeft de verzekeringsarts b&b de informatie van de GZ-psycholoog van 13 april 2023 en de brief van de reumatoloog van 21 november 2022 betrokken. Over de brief van de GZ-psycholoog van 13 augustus 2024 heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 14 oktober 2024 overwogen dat, nog afgezien van het feit dat er een directe verwijzing naar een datum ruim na de datum in geding is, de brief inhoudelijk niet duidelijk afwijkt van wat bekend was uit een eerder schrijven van haar. Gelet hierop geven deze brieven de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde urenbeperking. Daarbij geldt dat het de deskundigheid van de verzekeringsarts b&b is om de door de behandelaars vermelde ernst van de klachten te vertalen in beperkingen voor het verrichten van arbeid. Uit de rapporten van de verzekeringsarts b&b leidt de rechtbank af dat hij op basis van de informatie van de behandelaars een compleet beeld heeft gekregen van de klachten en stoornissen van eiseres. Uit de brieven van de psycholoog blijkt verder niet dat de EMDR-therapie die eiseres heeft gevolgd op de datum in geding zo intensief was dat daarom een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsarts b&b het dagverhaal van eiseres op onjuiste of onvolledige wijze heeft betrokken in zijn beoordeling van de urenbeperking. In zijn rapport van 22 mei 2023 heeft hij overwogen dat de stoornis onvoldoende ernstig is om van vier uur per dag uit te gaan, mede ook omdat het dagverhaal niet geheel leidend kan zijn; eiseres kiest ook vanuit andere overwegingen dan ziekte voor te veel rust en inactiviteit. In zijn rapport van 14 oktober 2024 heeft hij toegelicht dat hij met zijn opmerking niet meer heeft willen aangeven dan dat gedragsmatige aspecten een rol spelen, dit afgezien van een overigens onderkende energetische invloed op het functioneren. Mogelijk kent eiseres zelf ook (te) veel gewicht aan haar pijnklachten. Bij een chronisch pijnsyndroom of fibromyalgiebeeld past een zo normaal patroon van bewegen en belasten en is het oude adagium “rust roest” zeker van toepassing, aldus de verzekeringsarts b&b. De rechtbank vindt deze toelichting voldoende.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat voor de psychische klachten van eiseres in de FML van 22 mei 2023 in rubriek 1 een aantal specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid en in rubriek 2 diverse beperkingen zijn opgenomen. In zijn rapport van 14 oktober 2024 heeft de verzekeringsarts b&b overwogen dat stoornissen in de cognitieve functies (aandacht, concentratie, geheugen) noch bij het primaire onderzoek noch in bezwaar geobjectiveerd konden worden. Zoals hiervoor in 5.3. al is besproken, heeft de verzekeringsarts b&b de brief van de GZ-psycholoog van 13 april 2023 betrokken bij zijn beoordeling en wijkt de brief van de GZ-psycholoog van 13 augustus 2024 inhoudelijk niet duidelijk af van de eerdere brief. De brieven van de GZ-psycholoog geven de rechtbank daarom geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts b&b ten aanzien van de rubrieken 1 en 2.
5.5.
In reactie op de brief van de gynaecoloog van 31 maart 2022 heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 14 oktober 2024 overwogen dat incontinentie vooral een hinderlijke klacht is en niet zozeer een aandoening die leidt tot beperkingen. Eventueel verlies is doorgaans met incontinentiemateriaal goed op te vangen. Indien gebruikt, bij eiseres is daarvan geen blijk, kan bij gebruikelijke toiletgang wisseling van materiaal plaatsvinden. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts b&b te twijfelen.
5.6.
De rechtbank begrijpt uit het beroepschrift en uit wat eiseres op de zitting heeft verteld dat zij van mening is dat zij ernstiger beperkt is dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. De rechtbank kan bij de beoordeling van het beroep echter niet alleen afgaan op hoe eiseres haar klachten zelf ervaart. Bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid zijn namelijk niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend. Het gaat erom dat de verzekeringsarts op basis van de medische informatie moet beoordelen welke beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid moeten worden aangenomen. Bij het vaststellen van de beperkingen van eiseres zijn de verzekeringsartsen uitgegaan van de medische informatie over de klachten van eiseres op de datum in geding. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende deugdelijk gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van meer beperkingen op de datum in geding.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de medische beoordeling.
De arbeidskundige beoordeling
6. Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding om te oordelen dat de geduide functies niet passend zijn voor eiseres. De rechtbank is daarom van oordeel dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres. Daarbij gaat de rechtbank uit van de juistheid van het door de arbeidsdeskundige vastgestelde opleidingsniveau. De psychische klachten van eiseres hebben geleid tot het aannemen van beperkingen voor het verrichten van arbeid, maar leiden niet tot verlaging van het opleidingsniveau, zoals eiseres heeft gesteld. Dit betekent dat ook het arbeidskundige onderdeel van het bestreden besluit in stand blijft.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op juiste wijze bepaald. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
8.1.
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8.2.
Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden.
8.3.
De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder, 4 november 2022. Tot aan de dag van de uitspraak is een periode van – naar boven afgerond – 2 jaar en 8 maanden verstreken.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak en in de opstelling van eiseres in deze procedure geen aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor het oordeel dat de lengte van deze procedure in bezwaar en beroep langer dan twee jaar had mogen bedragen. De redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is daarom – naar boven afgerond – met 8 maanden overschreden.
8.5.
Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 1.000,-. Dit bedrag zal naar evenredigheid worden toegerekend aan verweerder en de Staat. De behandeling door de rechtbank van het beroep heeft vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 14 juli 2023 tot de uitspraak op 12 juni 2025 afgerond naar boven 23 maanden geduurd. Dit is 5 maanden langer dan de redelijke termijn in de rechterlijke fase. Hieruit volgt dat een overschrijding van 3 maanden aan verweerder is toe te rekenen en 5 maanden aan de rechtbank. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot betaling van een bedrag van € 375,- (3/8 × € 1.000,-) en de Staat tot betaling van een bedrag van € 625,- (5/8 × € 1.000,-).
8.6.
Aanleiding bestaat om verweerder en de Staat ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,25).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 375,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 113,37;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 625,-;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 113,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2025.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl.
Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de
Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
2.Werkloosheidswet