ECLI:NL:RBDHA:2025:1107

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 7622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2025, wordt het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had op 10 juni 2024 een verzoek ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo) om informatie openbaar te maken over de 'European Peace Facility' (EPF). Dit verzoek was omvangrijk en omvatte tienduizenden documenten. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, niet tijdig heeft beslist op het verzoek. De rechtbank stelt vast dat er regelmatig communicatie heeft plaatsgevonden tussen partijen over de voortgang van het verzoek, maar dat de omvang en complexiteit van het verzoek een tijdige beslissing in de weg stonden.

De rechtbank bepaalt dat verweerder voor 1 juli 2025 een besluit moet nemen op het verzoek. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd van € 1,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 100,-. De rechtbank overweegt dat verweerder zich proactief heeft opgesteld en dat er geen sprake is van een situatie die een hogere dwangsom rechtvaardigt. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 907,-, en moet het griffierecht van € 187,- aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], Portugal, eiseres

(gemachtigde: A.A. Loonstein),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: S. Raterink).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op haar verzoek van 10 juni 2024. [1]
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde via beeldverbinding en de gemachtigde van verweerder, vergezeld van A. Bourcier, in de zaal.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Eiseres heeft met haar Woo-verzoek van 10 juni 2024 gevraagd om - kort gezegd - informatie openbaar te maken over “de ‘European Peace Facility’ (EPF). Eiseres heeft toegelicht dat de EPF een fonds is ter grootte van € 17 miljard voor een periode van 7 jaar (2021-2027) dat buiten de EU-begroting valt. Dankzij dit fonds kunnen alle acties in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) op militair en defensiegebied via een enkel mechanisme worden gefinancierd. De EPF is in maart 2021 opgericht. De EPF betreft een ‘off-budget’ instrument van de EU dat de mogelijkheid biedt om militaire ondersteuning aan partnerlanden te geven en EU missies onder de Common Foreign and Security Policy (CFSP) te financieren.
Het verzoek ziet op een aantal specifieke documenten, alle (financiële) bescheiden met betrekking tot de totale kosten en uitgaven door Nederland in het kader van de EPF - ook alle stukken die beschikbaar zijn c.q. uitgewisseld worden over een deel dat niet is/wordt gecompenseerd - en alle onderliggende (inter)departementale communicatie en correspondentie omtrent de EPF in bredere zin. Eiseres geeft daarbij een ruime definitie van wat bedoeld wordt met correspondentie en documenten. Het gaat om de periode
1 maart 2021 tot en met 10 juni 2024.
2.2.
Op 2 juli 2024 heeft een specificatiegesprek plaatsgevonden.
Op 9 juli 2024 heeft verweerder de beslistermijn verlengd met twee weken.
Op 22 juli 2024 heeft nogmaals een gesprek plaatsgevonden, omdat uit inventarisatie is gebleken dat het Woo-verzoek tienduizenden documenten omvatte. Daarbij is afgesproken om de reikwijdte van het verzoek in tijd in te perken (tot de periode 14 februari 2022 tot en met 10 juni 2024) en de focus te leggen op het beleidsproduct als basis om de zoekslag te beperken.
Op 22 juli 2024 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de beslistermijn op 22 juli 2024 verloopt. Gezien de omvang van het verzoek is het niet mogelijk om een besluit te nemen. Hoelang het wel gaat duren is nog onduidelijk, verweerder zal eiseres op de hoogte houden.
Op 23 juli 2024 heeft eiseres begrip getoond voor de informatiehuishouding en de personele beschikbaarheid bij verweerder, maar dit neemt niet weg dat de termijnen niet kunnen worden losgelaten.
Op 25 juli 2024 heeft verweerder meegedeeld dat de inventarisatie gaande is en dat eiseres op de hoogte zal worden houden.
2.3.
Op 29 juli 2024 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, waarbij wordt verzocht om uiterlijk op 30 augustus 2024 over te gaan tot het nemen van een besluit en toezending van de openbaar te maken documenten.
Op 27 augustus 2024 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de datum van
30 augustus 2024 niet haalbaar is, gelet op de omvang van het verzoek en de uitvoerbaarheid daarvan. De inventarisatie bevindt zich in de afrondende fase, het verzoek beslaat vele duizenden stukken. Na het afronden van de inventarisatie volgen nog de beoordeling en de accordering, inclusief de juridische check en het uitzetten van de zienswijze bij derde belanghebbenden. Verweerder stelt voor om met eiseres tot overeenstemming te komen voor wat betreft de tijdlijn en de afhandeling van het verzoek. Het voorstel voor een tijdschema wordt uiterlijk in de week van 16 september 2024 gemaild.
Op 9 september 2024 heeft eiseres meegedeeld dat zij reeds heeft toegelicht wat haar journalistieke- en actualiteitsbelang is. Zij staat open voor het voorstel van een tijdsschema, zij zal dit tot uiterlijk 16 september 2024 afwachten.
Op 16 september 2024 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de inventarisatie is afgerond, er blijven ongeveer 15.000 stukken over. Daarmee is het een bijzonder groot verzoek. Verweerder kijkt nog naar de beste manier om op de gestelde vraag antwoord te geven en snel te kunnen voldoen aan het verzoek. De verwachting is dat eind december 2024 een besluit kan worden genomen.
2.4.
Eiseres heeft op 17 september 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar Woo-verzoek van 10 juni 2024. Zij vraagt de rechtbank een beslistermijn te bepalen van twee weken onder verbeurte van een dwangsom [2] .
De reactie van verweerder
3. Verweerder heeft in zijn verweerschrift meegedeeld dat het juist is dat eiseres ten tijde van het indienen van het beroep nog geen reactie heeft gekregen op haar Woo-verzoek.
Het Woo-verzoek van eiseres is erg omvangrijk, ook na de twee specificatiegesprekken. Eiseres heeft verweerder zeven dagen na het tweede gesprek in gebreke gesteld. Ook is één dag na de update van verweerder over de voortgang, waarbij een termijn is genoemd, een beroep niet tijdig beslissen ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het eiseres enkel gaat om een overmatig beroep te doen op overheidsfaciliteiten en het verbeuren van een dwangsom. Verweerder verzoekt, gelet op de proceshouding van eiseres, om bij het opleggen van een eventuele dwangsom een lager bedrag op te leggen dan € 100,- per dag. Verweerder streeft ernaar om voor 1 januari 2025 een besluit te nemen. Ook vraagt verweerder om een proceskostenveroordeling en bepaling van vergoeding van griffierecht achterwege te laten. [3]
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder op zitting heeft meegedeeld dat geen beroep wordt gedaan op de antimisbruikbepaling van artikel 4.6 van de Woo. Daar zal de rechtbank van uit gaan.
4.2.
Niet in geschil is dat niet tijdig is beslist op het verzoek.
4.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet de rechtbank een termijn bepalen waarbinnen verweerder alsnog moet beslissen. Als uitgangspunt geldt de wettelijke beslistermijn van twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Als de omvang van een Woo-verzoek daartoe aanleiding geeft, kan de bestuursrechter een andere termijn vaststellen. De bestuursrechter kan dat ook doen in andere bijzondere gevallen.
4.4.
De rechtbank heeft kennis genomen van de gedingstukken, waaruit blijkt dat er met regelmaat werd gecommuniceerd tussen partijen over de omvang van het verzoek, de reikwijdte daarvan, de voortgang van de behandeling van het verzoek en de (on)mogelijkheden van verweerder om op korte termijn daarop te beslissen. Op zitting is gebleken dat eiseres alle informatie ineens wilde hebben voor haar onderzoek en op zitting heeft zij meegedeeld dat zij eerst met een collega overleg moet hebben over de mogelijkheid van deelbesluiten. Verweerder is bereid om eventueel deelbesluiten te nemen, maar heeft nog zeker zes maanden nodig om tot een (deel)besluit te komen. De reden daarvan is dat het verzoek omvangrijk is en er veel documenten zijn aangetroffen. Er moest worden beoordeeld wat onder de reikwijdte van het verzoek valt en dubbele documenten moesten ontdubbeld worden. Er zijn nu een kleine 7000 documenten in beeld. Voorts zijn er derde belanghebbenden betrokken, zoals een ander ministerie en de Europese Commissie, die in de gelegenheid moeten worden gesteld om een zienswijze te geven. De rechtbank vindt een langere beslistermijn in de rede ligt vanwege het belang van een zorgvuldige besluitvorming. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een omvangrijk verzoek en acht het in dit geval redelijk dat verweerder tot 1 juli 2025 de tijd krijgt om een besluit te nemen op het verzoek.
4.5.
De rechtbank overweegt dat er met regelmaat werd gecommuniceerd met verweerder over de voortgang en inzichtelijk was wat de (on)mogelijkheden waren. Op zitting is gebleken dat partijen nog altijd met elkaar in gesprek zijn. Binnenkort zal weer een gesprek plaatsvinden, waarbij eiseres vragen kan stellen die verder strekken dan haar onderzoek. Eiseres beschouwt dit beroep niet tijdig beslissen uitdrukkelijk als een stok achter de deur om verweerder alsnog snel een besluit op haar verzoek te laten beslissen. Gelet op deze proceshouding bepaalt de rechtbank in afwijking van haar beleid [4] de dwangsom op een symbolisch bedrag van € 1,- per dag voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden met een maximum van € 100,-. Een dwangsom is in de regel bedoeld als (financiële) prikkel om een weigerachtig bestuursorgaan te bewegen alsnog een besluit te nemen. Daar is in dit geval geen sprake van. Integendeel, verweerder heeft zich telkens proactief en bereidwillig opgesteld. Omdat in zoverre geen sprake is van een situatie waarvoor een beroep niet tijdig beslissen is bedoeld, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te sluiten bij de gebruikelijke hoogte van de dwangsom.
Voor het buiten toepassing laten van een bepaling tot vergoeding van het griffierecht of het achterwege laten van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat hier geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8.4, derde of vierde lid, van de Woo.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek moet worden vernietigd, met de gevolgen zoals onder ‘beslissing’ is vermeld.
6. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5. [5] Ook moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek;
  • draagt verweerder op om voor 1 juli 2025 een besluit te nemen op het verzoek;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 1,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 100,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 907,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Ingevolge de Wet open overheid (Woo).
2.Artikel 8:55d, eerste lid en tweede, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 8.4 van de Woo.
4.Zie ‘het Beleid extra dwangsom’ van de rechtbanken op de website rechtspraak.nl.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1796, r.o. 3.