ECLI:NL:RBDHA:2025:10988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
SGR 23/5615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering dwangsom vast te stellen vanwege niet tijdig beslissen op handhavingsverzoek tegen renovatie Binnenhof

In deze zaak heeft de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. beroep ingesteld tegen de weigering van het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland om een dwangsom vast te stellen. Dit verzoek volgde op een handhavingsverzoek dat op 17 november 2022 was ingediend tegen renovatiewerkzaamheden aan het Binnenhof in Den Haag. Eiseres stelde het college in gebreke wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek. Het college had echter de beslistermijn twee keer verlengd, waardoor er volgens de rechtbank geen sprake was van niet tijdig beslissen. De rechtbank oordeelde dat de verlengingen van de beslistermijn gerechtvaardigd waren door bijzondere omstandigheden, zoals de complexiteit van de benodigde stikstofberekeningen en de wachttijden bij adviesbureaus. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht had op een dwangsom en ook geen proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 25 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5615

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2025 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., uit Nijmegen, eiseres

(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

(gemachtigde: B.H.A.J. Mariën).

Procesverloop

1. Op 17 november 2022 heeft eiseres een verzoek ingediend om op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) handhavend op te treden tegen de renovatiewerkzaamheden aan het Binnenhof in Den Haag.
1.1.
In de brief van 13 maart 2023 heeft eiseres het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om handhaving.
1.2.
In het besluit van 24 maart 2023 (het primaire besluit) heeft het college besloten dat geen dwangsom is verschuldigd, omdat de beslistermijn niet is overschreden.
1.3.
In het besluit van 19 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. De zaak is tegelijk behandeld met de zaken met nummers SGR 23/7427 en 24/1956. De gemachtigde van eiseres is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. T. van Ooijen, [naam 1] , mr. I.W.A. Blom, mr. P.N. de Bruin en [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

De totstandkoming van de besluiten
2. Eiseres heeft verzocht om handhavend op te treden tegen renovatiewerkzaamheden aan het Binnenhof door het Rijksvastgoedbedrijf (het RVB).
2.1.
Het college moest op grond van artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in beginsel binnen acht weken een besluit nemen op het verzoek om handhaving. Deze beslistermijn eindigde op 12 januari 2023. Het college heeft op 10 januari 2023 met toepassing van artikel 4:14, derde lid, van de Awb de beslistermijn met acht weken verlengd. Dit betekent dat uiterlijk op 9 maart 2023 een besluit moest worden genomen. Het college heeft vervolgens op 7 maart 2023 de beslistermijn voor de tweede maal met acht weken verlengd, zodat uiterlijk op 4 mei 2023 een besluit moest worden genomen.
2.2.
Eiseres heeft het college in de brief van 13 maart 2023 in gebreke gesteld.
2.3.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslistermijn tijdig en toelaatbaar is verlengd. Aangezien de beslistermijn niet is overschreden is geen dwangsom verschuldigd.
Is het primaire besluit aan te merken als een besluit in de zin van de Awb?
3. Eiseres voert aan dat de werking van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen van rechtswege optreedt en dat het niet mogelijk is om haar een verbeurde dwangsom bij besluit te ontzeggen. Eiseres verzoekt de rechtbank daarom het college te verplichten de beweerdelijk verbeurde dwangsom te betalen.
3.1.
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan van rechtswege een dwangsom verbeurt als niet tijdig op een aanvraag wordt beslist. Anders dan eiseres kennelijk meent, moeten de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking worden vastgesteld. Dit staat in artikel 4:18 van de Awb. Het college heeft een dergelijk besluit in dit geval ook genomen. Het primaire besluit is een reactie op de ingebrekestelling van eiseres. Het college heeft zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat de ingebrekestelling prematuur is. Daarmee heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het geen dwangsom verschuldigd is wegens het uitblijven van een besluit op het verzoek om handhaving. [1]
3.2.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Mocht het college de beslistermijn een tweede keer verlengen?
4. Eiseres voert aan dat het college de beslistermijn op 7 maart 2023 niet een tweede keer mocht verlengen. Volgens eiseres kan een termijnverlenging inzake handhaving van het omgevingsrecht alleen onder zeer uitzonderlijke omstandigheden toegelaten worden. Hiervan is volgens eiseres geen sprake, omdat eenvoudig kan worden vastgesteld of sprake is van een overtreding van de Wnb.
4.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 4:14, derde lid, van de Awb bepaalt dat als een besluit niet kan worden gegeven binnen de beslistermijn, het bestuursorgaan een redelijke termijn moet geven waarbinnen het besluit wel zal worden genomen. Het bestuursorgaan moet zich in beginsel houden aan de redelijke termijn die met toepassing van dit artikel wordt gegeven. Dit artikel sluit echter niet uit dat de beslistermijn een tweede keer wordt verlengd, indien het bestuursorgaan vanwege bijzondere omstandigheden niet in staat is om binnen de genoemde redelijke termijn een besluit te nemen.
4.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het in dit geval onverhoopt meer tijd kostte om vast te stellen of sprake was van een overtreding. Het college heeft toegelicht dat de renovatiewerkzaamheden bij aanvang vielen onder de zogenoemde partiële bouwvrijstelling uit de Wnb en het Besluit natuurbescherming, zodat de gevolgen van de stikstofuitstoot van de werkzaamheden voor Natura 2000-gebieden niet hoefden te worden beoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 2 november 2022 [2] echter geoordeeld dat de partiële bouwvrijstelling niet mag worden toegepast. Dat betekent dat alsnog onderzocht moest worden of voor de werkzaamheden een natuurvergunning benodigd was. Het RVB moest daarom berekeningen van de stikstofuitstoot en -depositie op Natura 2000-gebieden opstellen. Dit betrof complexe berekeningen, waarbij beoordeeld moest worden in welke fase de verschillende werkzaamheden zich bevonden. De veelheid aan verschillende soorten werkzaamheden, werktuigen en het in kaart brengen van reeds in uitvoering zijnde werkzaamheden vergden meer tijd dan aanvankelijk was ingeschat. Daarbij speelde volgens het college ook mee dat door het vervallen van de partiële bouwvrijstelling een groot beroep werd gedaan op adviesbureaus die dergelijke procedures kunnen begeleiden, waardoor de wachttijden bij deze bureaus opliepen. Door een update van de AERIUS calculator eind januari 2023 moesten bovendien alle berekeningen nogmaals worden gedaan, aldus het college. De rechtbank overweegt dat gelet op dit samenstel van omstandigheden sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college de beslistermijn op 7 maart 2023 in redelijkheid een tweede keer heeft mogen verlengen.
4.3.
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan eerst in gebreke kan worden gesteld indien een beschikking niet tijdig is gegeven. Eiseres heeft het college in de brief van 13 maart 2023 in gebreke gesteld, terwijl het college – als gevolg van het op 7 maart 2023 voor de tweede maal tijdig verlengen van de beslistermijn – uiterlijk op 4 mei 2023 een besluit diende te nemen. De ingebrekestelling is dan ook voor het einde van de beslistermijn en dus prematuur ingediend. Er was op dat moment immers geen sprake van niet tijdig beslissen. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat geen dwangsom is verschuldigd.
4.4.
Het betoog van eiseres slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzitter, en mr. A.C. de Winter en mr. R.S. Wijling, leden, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2025.
De griffier is buiten staat
om deze uitspraak
mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:409.