ECLI:NL:RBDHA:2025:10961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
22/6034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en herziening van bijstandsuitkering en bijzondere bijstand met terugvordering en schadevergoeding wegens overschrijding van redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn bijstandsuitkering en bijzondere bijstand behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel, had een bijstandsuitkering naar de jongerennorm en ontving bijzondere bijstand voor bewindvoering en mentorschap. De gemeente Leiden, vertegenwoordigd door mr. K. Bergacker, beëindigde de bijstandsuitkering per 1 februari 2022 en vorderde een bedrag van € 339,57 terug over de periode van 14 september 2021 tot en met 31 januari 2022, omdat eiser met terugwerkende kracht een Wajong-uitkering had gekregen. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de bijstand terecht was, omdat de Wajong-uitkering voldoende draagkracht bood voor de noodzakelijke kosten van bestaan. Eiser had onvoldoende procesbelang bij zijn bezwaar, omdat zijn bezwaren voornamelijk principieel van aard waren en niet leidden tot een reëel belang in de huidige situatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent eiser wel een schadevergoeding toe van € 1.500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van de bijzondere bijstand terecht is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bergacker),
en

de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van de bijstand en bijzondere bijstand en herziening en terugvordering van de bijzondere bijstand.
1.1.
Met de primaire besluiten van 16 maart 2022 heeft verweerder de bijstandsuitkering en de bijzondere bijstand voor bewindvoering en mentorschap beëindigd per 1 februari 2022. Met het primaire besluit van 22 maart 2022 heeft verweerder de bijzondere bijstand herzien en teruggevorderd over de periode van 14 september 2021 tot en met 31 januari 2022 tot een bedrag van € 339,57.
1.2.
Met het bestreden besluit van 10 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij die besluiten gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen de gemachtigden van eiser en verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser had een bijstandsuitkering naar de jongerennorm sinds 13 maart 2021. Hij heeft op 1 februari 2022 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend gekregen met terugwerkende kracht vanaf 14 september 2021. Dit heeft hij doorgegeven met het wijzigingsformulier van 8 februari 2022. Verweerder is ook door het UWV geïnformeerd en verzocht om de toegekende Wajong-uitkering te verrekenen met de al uitbetaalde bijstand. Deze verrekening heeft plaatsgevonden over de periode van 14 september 2021 tot en met 31 januari 2022. Vanwege de toegekende Wajong-uitkering heeft verweerder besloten de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) te beëindigen alsmede de bijzondere bijstand die eiser ontving voor de kosten van bewindvoering en mentorschap. De Wajong is volgens verweerder voldoende om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en leidt tot voldoende draagkracht om zelf de extra kosten van bewindvoering en mentorschap te betalen. Omdat eiser vanaf 14 september 2021 de Wajong toegekend heeft gekregen, heeft verweerder besloten de uitgekeerde bijzondere bijstand te herzien en het teveel betaalde terug te vorderen. Dit bedrag bedraagt, na verrekening met het gereserveerde vakantiegeld, € 339,57. Dit heeft geleid tot de primaire besluiten.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beëindiging van de bijstand niet-ontvankelijk verklaard vanwege onvoldoende procesbelang. Eiser heeft enkel verzocht om aanpassing van de motivering van het primaire besluit voor het geval zijn situatie verandert in de toekomst. Het bezwaar gericht tegen de beëindiging, herziening en terugvordering van de bijzondere bijstand heeft verweerder ongegrond verklaard. De Wajong-uitkering bedraagt 75 % van het minimumloon. Eiser had een bijstandsuitkering naar de jongerennorm (€ 269,51 per maand). De Wajong-uitkering bedraagt bruto € 1.031,17 per maand in 2021 en € 1.045,52 per maand in 2022 (exclusief vakantietoeslag). In 2022 komt dat neer op een maandelijks nettobedrag van
€ 963,44.
2.1.1.
Ten aanzien van de beëindiging van de bijzondere bijstand heeft verweerder gesteld dat de betaalde bewindskosten zien op de periode 14 september 2021 tot en met 31 januari 2022. De kosten bedroegen in 2021 € 96,66 per maand en in 2022 € 101,42 per maand. Het inkomen dat boven de voor betrokkene geldende bijstandsnorm uit komt kan voor het voldoen van de kosten worden aangewend. Daartoe heeft verweerder overwogen dat op grond van artikel 6, tweede lid, van de Beleidsregels Bijzondere Bijstand gemeente Leiden 2022 (de Beleidsregels) de draagkracht wordt vastgesteld op 100 % van het meerinkomen voor zover dat meer bedraagt dan 150 % van de bijstandsnorm. Tijdens de bezwaarfase heeft verweerder desgevraagd een nieuwe draagkrachtberekening gemaakt over de periode 14 september 2021 tot en met 31 december 2021. Daaruit volgt volgens verweerder dat eiser voldoende draagkracht heeft om de kosten zelf te voldoen. Eiser heeft namelijk een meerinkomen van € 671,70 per maand en een draagkracht van € 605,92 per maand.
2.1.2.
Ten aanzien van de herziening en terugvordering van de bijzondere bijstand heeft verweerder aangevoerd dat eiser beschikt over middelen (de Wajong-uitkering) in een periode waarover verweerder bijzondere bijstand heeft toegekend. De toekenning over die periode was volgens verweerder terecht, omdat achteraf pas Wajong werd toegekend met terugwerkende kracht. Hierdoor was verweerder niet gehouden om een herzienings- of intrekkingsbesluit te nemen en daarmee samenhangend een nieuwe draagkrachtberekening te maken. Dat niet met terugwerkende kracht kan worden herzien is terecht, nu er sprake was van een bevoegdheid tot terugvordering en verweerder conform het gevoerde beleid heeft gehandeld. Verweerder heeft geen aanleiding gezien af te wijken van de beleidsregels.

Beoordeling door de rechtbank

Beëindiging bijstand
3. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard door verweerder.
4. Verweerder heeft gesteld dat het eiser ontbreekt aan voldoende procesbelang, omdat zijn bezwaren waren gericht tegen de motivering van het primaire besluit die er aan in de weg zouden kunnen liggen voor eiser om een eventueel beroep te doen op artikel 12 van de Pw.
5. Eiser stelt hiertoe dat nu hij meent reeds onder de bestaansnorm te zitten, een beroep op artikel 12 van de Pw niet toekomstig, maar een actueel belang betreft. Een uitkering die hoger is dan de jongerennorm is niet automatisch voldoende voor de noodzakelijke kosten van bestaan. Als ouders niet kunnen worden aangesproken om bij te dragen, kan de norm worden opgehoogd. De moeder van eiser zit in de bijstand met toepassing van de kostendelersnorm. Volgens de bewindvoerder van eiser is de Wajong lager dan het bestaansminimum van een 20-jarige. Hij zou dus aanspraak moeten hebben op een aanvulling op grond van artikel 12 van de Pw.
5.1.
Er is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaarschrift met het maken van bezwaar nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
6. Verweerder heeft terecht gesteld dat er sprake is van onvoldoende procesbelang. Eiser heeft erkend in het bezwaarschrift dat de Wajong-uitkering onder de huidige omstandigheden toereikend voor de algemene noodzakelijke bestaanskosten wordt geacht, maar dat er een situatie zou kunnen ontstaan waardoor voor algemene of bijzondere bestaanskosten een beroep op artikel 12 van de Pw zou moeten worden gedaan. De rechtbank volgt verweerder dan ook in de stelling dat het voor eiser gaat om een formeel of principieel belang dat ziet op een onzekere toekomstige gebeurtenis.
7. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank aan het overige wat eiser heeft aangevoerd in het kader van de beëindiging van de bijstand niet toekomt.
8. De beroepsgrond slaagt niet.
Beëindiging bijzondere bijstand
9. Ten aanzien van de beëindiging van de bijzondere bijstand voor de kosten voor bewindvoering en mentorschap stelt eiser dat het ontbreken van een draagkrachtberekening één van de gronden van bezwaar was. Die draagkrachtberekening heeft verweerder na de hoorzitting pas gemaakt. Eiser vindt dat in de jongerennorm niet alle noodzakelijke kosten van bestaan zitten verwerkt. De Wajong kan wel worden vergeleken met de bijstand voor een 21-jarige. Maar met dit uitgangspunt klopt de motivering van verweerder niet, omdat eiser niet meer dan 150 % van de toepasselijke norm krijgt. De draagkrachtberekening klopt volgens eiser niet. Het argument van de bewindvoerder dat er sprake is van driedubbele leeftijdsdiscriminatie heeft verweerder niet getoetst of weerlegd. Dat er niet is ingegaan op het beroep op het gelijkheidsbeginsel levert ook een motiveringsgebrek op. Volgens eiser had hij namelijk als het primaire besluit een half jaar later was genomen de bijzondere bijstand gewoon gekregen, omdat hij toen de 21-jarige leeftijd heeft bereikt. De kosten waarvoor de bijzondere bijstand is aangevraagd vormen geen onderdeel van de noodzakelijke kosten van bestaan. Daarom was de bijzondere bijstand eerder wel toegekend.
10. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
10. De beëindiging van de bijzondere bijstand is een voor eiser belastend besluit. Daarom moet verweerder aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor beëindiging is voldaan.
10. Op grond van de Beleidsregels wordt de draagkracht vastgesteld. Verweerder heeft in beroep zijn standpunt uit het bestreden besluit herhaald en gesteld dat de draagkrachtberekening tijdens de bezwaarprocedure is gemaakt. In de bezwaarfase vindt een heroverweging van het – in dit geval – primaire besluit plaats. Eiser heeft niet aangevoerd waarom de draagkrachtberekening onjuist zou zijn. Bovendien heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld te reageren op de draagkrachtberekening op 15 juli 2022. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van benadeling voor eiser.
13. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de draagkrachtberekening klopt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt waarom er sprake zou zijn van bijzondere individuele omstandigheden waardoor eiser wordt geconfronteerd met noodzakelijke bestaanskosten die de aanwezige draagkracht te boven gaat. Verweerder heeft op juiste gronden de bijzondere bijstand beëindigd.
14. Uit vorenstaande volgt dat wat eiser heeft aangevoerd over een driedubbele leeftijdsdiscriminatie en het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Voor zover eiser deze beroepsgrond heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat eiser hiermee een principiële discussie heeft geprobeerd te voeren met verweerder waarvoor geen plaats is in deze procedure. Het uitgangspunt waarop de grond is gebaseerd is namelijk theoretisch van aard. Aangezien verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op het bezwaar waarmee eiser is opgekomen tegen de beëindiging van de bijzondere bijstand, volgt de rechtbank eiser niet in het standpunt dat er sprake is van een motiveringsgebrek.
14.1.
Nu is vastgesteld dat de bijzondere bijstand op juiste gronden is beëindigd, behoeft deze grond dan ook geen nadere bespreking.
15. Uit vorenstaande volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Terugvordering bijzondere bijstand
16. Ten aanzien van de terugvordering van bijzondere bijstand stelt eiser dat hij geen draagkracht heeft. De bijzondere bijstand is toegekend voor de periode van een jaar. De draagkracht had ook over die periode herberekend moeten worden voor wat betreft de terugvordering. Over 2021 zou een aantal maanden de Wajong meetellen in de berekening over 12 maanden. Over 2022 zou vanaf het bereiken van de leeftijd van 21 jaar een hogere rekennorm moeten worden toegepast. Verweerder ontkent niet dat de kosten zich voordeden en dat er ten tijde van de toekenning recht bestond op bijzondere bijstand. De kosten zijn ook voldaan uit de bijzondere bijstand. De terugvordering vanwege achteraf verkregen middelen leidt tot een schuld van eiser. Eiser vindt dat ten aanzien van dit punt een motiveringsgebrek zit in het besluit van verweerder. Eiser stelt dat hij door de herziening en de terugvordering in financiële problemen komt. Hij zat op een bijstandsnorm die ruim onder het bestaansminimum zat en met de Wajong zit hij daar nog steeds onder.
17. De te beoordelen periode loopt van 14 september 2021 tot en met 31 januari 2022.
18. De terugvordering van bijstand is ook een voor eiser belastend besluit. Daarom moet verweerder aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
19. Verweerder voert aan dat de terugvordering gebaseerd is op artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f ten eerste, van de Pw. Dit houdt in dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.
19. Aan dit artikel ligt ten grondslag dat kosten van bijstand, die niet zouden zijn gemaakt indien de betrokkene al op een eerder tijdstip over naderhand beschikbaar gekomen middelen had kunnen beschikken, kunnen worden teruggevorderd. Dat achteraf rekening wordt gehouden met die later ontvangen middelen en dat de eerder verleende bijstand wordt teruggevorderd hangt samen met het complementaire karakter van de bijstand.
19. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eiser achteraf beschikte over middelen, te weten de Wajong-uitkering. Deze is toegekend met terugwerkende kracht vanaf 14 september 2021. Over de te beoordelen periode heeft eiser (ook) bijzondere bijstand ontvangen.
19. Vast staat dat de Wajong-uitkering hoger is dan de bijstandsnorm die eiser ontving. Zoals reeds vastgesteld is het meerinkomen van eiser met de Wajong € 671,70 per maand met een draagkracht van € 605,92 per maand. De bijzondere bijstand die werd toegekend in de te beoordelen periode is € 96,66 voor de maanden september, oktober, november en december 2021 en voor de maand januari 2022 € 101,42.
19. Nu eiser meer bestedingsruimte heeft gekregen met de toekenning van de Wajong met terugwerkende kracht vanaf 14 september 2021, volgt de rechtbank eiser niet dat de terugvordering zou leiden tot (onacceptabele) financiële problemen. Eiser heeft dit ook niet onderbouwd.
19. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek schadevergoeding
25. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Naar vaste rechtspraak geldt het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
25. De termijn is aangevangen op 1 april 2022, de datum waarop verweerder het bezwaarschrift van eiser tegen de primaire besluiten van 16 maart 2022 en het primaire besluit van 22 maart 2022 heeft ontvangen. De redelijke termijn eindigde derhalve op 1 april 2024. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met (naar boven afgerond) veertien maanden. De rechtbank ziet noch in de zaak zelf noch in de opstelling van eiser aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. Met de overschrijding van veertien maanden correspondeert een vergoeding voor immateriële schade van € 1.500,-. De overschrijding is geheel toe te rekenen aan de rechtbank. De rechtbank zal daarom de Staat veroordelen tot betaling van dit bedrag.
25. De rechtbank ziet geen aanleiding een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Wel krijgt hij een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.