ECLI:NL:RBDHA:2025:10923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
C/09/685828 / JE RK 25-940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 3 juni 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in 2017. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de vader. Dit besluit volgde op een eerdere beschikking van 27 mei 2025, waarin de minderjarige al onder toezicht was gesteld. De moeder van de minderjarige kampt met financiële problemen en er zijn zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige bij haar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder moeilijk bereikbaar was voor hulpverleningsinstanties, wat de situatie verergerde. Tijdens de zitting op 3 juni 2025 waren zowel de moeder als de vader aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter oordeelde dat de voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen, met als doel de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de kinderrechter heeft benadrukt dat er een veiligheidsplan moet worden opgesteld voor de omgang tussen de moeder en de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/685828 / JE RK 25-940
Datum uitspraak: 3 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.R. Rens te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 mei 2025 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 4 juni 2025 en een spoedmachtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag tot 4 juni 2025. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken ook mee in de beoordeling:
- de beschikking van 27 mei 2025 en de daarin genoemde stukken.
1.3.
Op 3 juni 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] , namens de Raad;
- [naam 2] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Voor een overzicht van de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 27 mei 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader met gezag te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, kort en zakelijk weergegeven, als volgt onderbouwd. De moeder kampt al langere tijd met financiële problemen waardoor zij een forse huurachterstand heeft opgelopen en er inmiddels een ontruimingsvonnis ligt waarmee zij uit haar woning gezet kan worden. Verder zijn er zorgen over de ontwikkeling en de fysieke en emotionele veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder. [de minderjarige] kwam een lange periode niet of te laat op school, de moeder had de speltherapie van [de minderjarige] stopgezet en de school en andere hulpverleningsinstanties kwamen niet of moeilijk in contact met de moeder. Hierdoor was het niet mogelijk om onderzoek te doen en kwam er geen zicht op de situatie bij de moeder. [de minderjarige] is vervolgens met spoed uit huis geplaatst bij de vader omdat er acute zorgen waren dat de moeder niet in staat was om [de minderjarige] in haar basisbehoeften te voorzien en dat zij onverantwoorde keuzes zou maken, onder meer door naar het buitenland af te reizen. Het is positief dat de moeder ter zitting wel in gesprek is gegaan met de Raad en de GI en haar kant van het verhaal over de zorgen naar voren heeft kunnen brengen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is, kort en zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat de spoeduithuisplaatsing was gebaseerd op speculaties en zorgen die niet klopten. Doordat de Raad de moeder niet heeft gesproken en een aantal zaken uit hun context zijn getrokken is er een te negatief beeld over de moeder geschetst. Het klopt bijvoorbeeld niet dat de moeder het voornemen had om naar het buitenland af te reizen. De moeder erkent dat zij financiële problemen heeft en dat [de minderjarige] een periode vaak te laat op school kwam. Dit kwam mede doordat de moeder via een urgentieverklaring een woning in [plaats] had gekregen, maar [de minderjarige] in Den Haag naar school ging omdat er geen plek was voor [de minderjarige] op een basisschool in [plaats] . Door de lange reisafstand kwam [de minderjarige] regelmatig te laat op school en kon de moeder minder werken waardoor de schulden toenamen. Inmiddels gaat [de minderjarige] naar een school in [plaats] , maar doordat de problemen zich hebben opgestapeld is het de moeder nog niet gelukt om alles weer op orde te krijgen. Verder wordt door de Raad onterecht aangenomen dat de moeder niet open zou staan voor vrijwillige hulpverlening. De moeder heeft hulp van een maatschappelijk werkster en zij heeft de Raad toestemming gegeven voor het onderzoek. De spoeduithuisplaatsing overviel de moeder en heeft een grote impact op haar gehad waardoor het haar nog niet gelukt is om met de Raad en de GI in gesprek te gaan, maar de moeder wil dat wel. De moeder staat achter de plaatsing van [de minderjarige] bij de vader voor de komende periode zodat zij wat ruimte en rust krijgt om zich weer te kunnen herpakken en haar situatie te verbeteren. De moeder voert daarom geen verweer tegen de verzochte maatregelen, maar zij had dit besluit liever zelf op vrijwillige basis genomen.
4.2.
De vader heeft, kort en zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat het goed gaat met [de minderjarige] bij de vader thuis. De vader probeert haar zo veel mogelijk rust en structuur te bieden. De vader heeft een eigen aannemersbedrijf en omdat [de minderjarige] in [plaats] naar school gaat is het heen en weer brengen wel belastend, maar tot nu toe lukt dat nog. Er wordt ook gekeken of er taxivervoer geregeld kan worden. Hoewel het goed gaat met [de minderjarige] mist ze haar moeder wel heel erg. De vader vindt het belangrijk dat [de minderjarige] haar moeder regelmatig kan blijven zien en wil dat er zo snel mogelijk een omgangsregeling komt. [de minderjarige] kan de komende periode bij de vader verblijven zodat de moeder rust en ruimte krijgt om alles weer op orde te krijgen.
4.3.
De GI onderschrijft het verzoek van de Raad. Er is al contact geweest met de vader en zijn partner en op korte termijn zijn er twee vaste jeugdbeschermers beschikbaar. Tijdens het huisbezoek bij de vader op 27 mei jl. kwam [de minderjarige] ontspannen over en het is de vader goed gelukt om de stress en spanning van de uithuisplaatsing bij haar weg te houden. [de minderjarige] mist haar moeder wel heel erg en vraagt vaak naar haar. De moeder en [de minderjarige] hebben nu een aantal keer gebeld en er zal snel gekeken worden naar een passende manier om de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] te regelen waarbij de regie zo veel mogelijk bij de ouders ligt. De komende periode is het van belang dat de moeder goed in contact is met de GI zodat er zich komt op de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder thuis en er een plan kan worden gemaakt. Als blijkt dat beide ouders bereid en in staat zijn om samen te werken en de hulpverlening te accepteren dan kan mogelijk ook naar het vrijwillig kader worden toegewerkt.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Er is een ernstig vermoeden dat de ontwikkeling van [de minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. De voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om die bedreiging weg te nemen. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [de minderjarige] uit huis wordt geplaatst. [2] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
5.2.
De kinderrechter overweegt dat de moeder al langere tijd in beeld is bij de hulpverleningsinstanties, onder meer vanwege zorgen over de schoolgang en de ontwikkeling van [de minderjarige] en de financiële problematiek van de moeder waardoor zij haar woning dreigt kwijt te raken. De moeder was echter moeilijk bereikbaar voor de school en de hulpverleningsinstanties waardoor er geen zicht kwam op de situatie bij de moeder terwijl de zorgen verder toenamen. [de minderjarige] is uiteindelijk met spoed bij de vader geplaatst nadat er acute zorgen waren ontstaan over de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder thuis en het opnieuw niet lukte om daarover in contact te komen met de moeder en deze zorgen weg te nemen. De moeder heeft ter zitting toegelicht dat zij last heeft van paniekaanvallen en het daardoor lastig voor haar kan zijn om goed in contact te komen, maar dat zij wel wil samenwerken met de hulpverleningsinstanties en meewerken aan het onderzoek van de Raad. Ter zitting is het de moeder voor het eerst gelukt om haar standpunt naar voren te brengen en context te geven ten aanzien van een aantal zorgen die spelen. De kinderrechter overweegt dat het in ieder geval duidelijk is dat de moeder door verschillende factoren die zich de afgelopen periode hebben opgestapeld overbelast is geraakt waardoor zij tijdelijk niet in staat is om de zorg en opvoeding over [de minderjarige] te dragen. Nu [de minderjarige] volledig bij de vader verblijft krijgt de moeder de rust en ruimte die ze nodig heeft om haar zaken weer op orde te krijgen en krijgt [de minderjarige] de duidelijkheid en structuur om zich positief te kunnen ontwikkelen. De komende periode is het van belang dat de moeder in contact blijft met de Raad en de GI zodat er verder onderzoek kan worden gedaan naar de zorgen en er gekeken kan worden wat er nodig is om [de minderjarige] weer veilig bij de moeder te kunnen plaatsen. Wellicht kan de maatschappelijk werkster van de moeder ook betrokken worden bij de gesprekken en de huisbezoeken zodat de moeder minder spanningen ervaart. Het is positief dat beide ouders hebben aangegeven dat zij bereid zijn om mee te werken en een goede samenwerking aan te gaan en er dient zo snel mogelijk een veiligheidsplan met de ouders te worden gemaakt zodat ook de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] kan worden opgestart. De kinderrechter zal het verzoek daarom toewijzen als verzocht.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 4 juni 2025 tot 26 augustus 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader met gezag met ingang van 4 juni 2025 tot 26 augustus 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025 door mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier, en op schrift gesteld op 5 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:257 BW.
2.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).