ECLI:NL:RBDHA:2025:10921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
NL24.49710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Jemenitische vreemdeling in het kader van het nieuwe landenbeleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Jemenitische vreemdeling, had op 22 november 2022 een asielaanvraag ingediend, die op 15 november 2024 door de minister van Asiel en Migratie werd afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak op 15 mei 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn. Eiser stelt dat hij niet kan terugkeren naar Jemen vanwege de onveilige situatie en de risico's die hij loopt als landverrader. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag op basis van het nieuwe landenbeleid heeft afgewezen, maar dat dit besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49710

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag van 22 november 2022. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 november 2024 (het bestreden besluit) afgewezen als ongegrond. Uit het bijbehorende terugkeerbesluit volgt dat eiser een termijn van vier weken krijgt om terug te keren naar Jemen. Ook volgt uit het bestreden besluit dat eiser geen reguliere verblijfsvergunning krijgt op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft zijn beroepsgronden aangevuld, waarna verweerder een aanvullend verweerschrift heeft ingediend.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser verklaart van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 2006. Eiser is als baby met zijn ouders naar Algerije gegaan en heeft daar tot zijn vijfde jaar gewoond. Daarna heeft hij drie jaar in Jemen gewoond met zijn moeder en broertje, waarna het gezin weer bij vader in Algerije is gaan wonen. Nadien is eiser niet meer teruggekeerd naar Jemen. Eiser verklaart dat hij niet naar Jemen kan terugkeren, vanwege de onveilige situatie in Jemen. Omdat eiser is vertrokken uit Jemen wordt hij als landverrader gezien en loopt hij meer risico op rekrutering door de Houthi’s. Ook behoort eiser tot een hoogopgeleide familie, wat hem interessant maakt voor de Houthi’s. In het zuiden van Jemen loopt eiser risico, omdat hij uit Sa’da komt en de regering in het zuiden hem daardoor zal zien als Houthi-strijder en hem daarom zal oppakken.
Het bestreden besluit
4. Verweerder beoordeelt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser als geloofwaardig. Verweerder wijst de asielaanvraag af, omdat eiser geen vluchteling is zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. [1] Niet is gebleken dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt op grond van welke individuele omstandigheden juist hij specifiek een reëel risico loopt slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld in Jemen. Daarbij wijst verweerder op het Algemeen Ambtsbericht [2] en concludeert dat niet is gebleken dat recentelijk geweldsincidenten in Sa’da hebben plaatsgevonden waardoor eiser bij terugkeer een verhoogd risico loopt. Ook wijst verweerder erop dat rekruteringen door Houthi-strijdkrachten niet onder dwang plaatsvinden en dat vooral analfabete mannen zich vanwege armoede en honger aansluiten. Aan de door eiser overgelegde kopie van een brief van de Houthi’s aan eisers opa wordt geen waarde gehecht. Voorts is het gegeven dat eiser uit het noorden komt onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat eiser door de Jemenitische autoriteiten als spion zal worden gezien. Verweerder concludeert dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [3] Eiser moet binnen vier weken terugkeren naar Jemen. Tot slot wordt aan eiser geen reguliere verblijfsvergunning verstrekt.
Eisers beroepsgronden
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte een verblijfsvergunning heeft onthouden. Eiser vindt dat hij onredelijk is benadeeld door het nieuwe landenbeleid zoals ingevoerd per 1 juli 2024 met WBV 2024/12. Als verweerder tijdig op de asielaanvraag had beslist, was eiser onder het oude beleid een verblijfsvergunning verleend. Dit levert onrechtmatig handelen op in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Eiser moet in de positie worden gebracht als had het onrechtmatig handelen niet plaatsgevonden, door het beleid toe te passen dat gold op het moment van het verstrijken van de beslistermijn.
6. Eiser stelt verder dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft alsook dat hij bij terugkeer naar Jemen een reëel risico op ernstige schade loopt. Daarbij stelt eiser dat verweerder voor Jemen ten onrechte niet langer uitgaat van de hoogste mate van willekeurig geweld. Eiser verwijst naar het Algemeen Ambtsbericht en stelt dat verweerder ten onrechte uitgaat van een significante daling van het aantal burgerslachtoffers; de meeste slachtoffers vielen in Sa’da en het aantal fluctueert. De verwachting is dat het geweld zal toenemen, waarbij eiser wijst op data van de website Acleddata en recente gebeurtenissen. In zijn herkomstgebied is het willekeurig geweld dermate hoog en is de humanitaire situatie zo slecht dat niemand daarnaar kan terugkeren. De Houthi’s gebruiken voedsel en noodhulp als controlemiddelen en verhinderen de distributie daarvan. Eiser wijst er verder op dat hij in Jemen geen sociaal netwerk heeft en dat dit hem kwetsbaar maakt voor rekrutering en willekeurig geweld. Eiser behoort vanwege zijn leeftijd tot de doelgroep van de Houthi’s: zij rekruteren voornamelijk mannen tussen de 18 en 22 jaar. [4] Voorts stelt eiser dat verweerder ten onrechte oordeelt dat het arrestatiebevel voor zijn opa en de brief van een politiechef aan eisers opa geen onderbouwing vormen van eisers asielrelaas. Eiser stelt dat zijn individuele omstandigheden maken dat hij specifiek geraakt wordt door het willekeurig geweld. Verweerder heeft de glijdende schaal van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn [5] niet dan wel onvoldoende toegepast en gemotiveerd.
Mocht verweerder het nieuwe landenbeleid toepassen?
7. De rechtbank oordeelt dat als algemeen uitgangspunt geldt dat bij het nemen van een besluit het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt ook voor beleidsregels, alleen in het geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. [6] De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstiger positie komt, is daarvoor onvoldoende. De omstandigheid dat eiser geen verblijfsvergunning heeft verkregen, doordat op zijn aanvraag is beslist na invoering van het nieuwe beleid kan dus niet aangemerkt worden als een bijzondere omstandigheid. Ook het feit dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Immers geldt voor veel vreemdelingen dat de beslistermijn (ruimschoots) is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers aanvraag heeft mogen beoordelen volgens het op het moment van de besluitvorming geldende landenbeleid voor Jemen. Dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat al verleende verblijfsvergunningen van vreemdelingen uit Jemen niet worden ingetrokken volgt de rechtbank evenmin. Er is een verschil in beoordeling tussen verlening en intrekking van een verblijfsvergunning. [7] Daarmee is geen sprake van onrechtmatig handelen door verweerder.

Loopt eiser een reëel risico op ernstige schade?

8. Een vreemdeling kan op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vw, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Deze bepaling is de omzetting naar nationaal recht van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Deze algemene veiligheidssituatie wordt in de praktijk aangeduid als ‘een 15c-situatie’.
8.1.
Verweerder heeft zijn landenbeleid voor Jemen in dat verband vastgelegd in paragraaf C7/19 van de Vc. [8] Dit beleid is gewijzigd met WBV 2024/9 op 22 april 2024. Sindsdien gaat verweerder er niet langer vanuit dat sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, waarin iemand door zijn enkele aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade. Voor Jemen wordt een hoge mate van willekeurig geweld aangenomen. Dat houdt in dat een vreemdeling uit Jemen op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moet maken waarom juist hij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
9. De rechtbank overweegt dat in het kader van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn humanitaire omstandigheden enkel een rol kunnen spelen als deze zijn ontstaan als gevolg van handelen of nalaten van partijen. Uit het arrest Sufi en Elmi van het EHRM volgt dat humanitaire problemen die in overwegende mate zijn ontstaan als gevolg van een gewapend conflict worden onderscheiden van humanitaire problemen die worden veroorzaakt door armoede en natuurrampen. Wanneer de erbarmelijke humanitaire omstandigheden voornamelijk te wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, dan moet verweerder beoordelen of eiser bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. [9]
9.1.
Op eisers standpunt, met verwijzing naar het ambtsbericht, dat de slechte humanitaire situatie grotendeels wordt veroorzaakt door het jarenlange conflict en deels door het handelen van actoren verergerd of bestendigd wordt, is door verweerder niet voldoende gemotiveerd ingegaan. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op de humanitaire situatie in Jemen en de invloed van de strijdende partijen op die situatie. In beroep heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de slechte humanitaire situatie niet hoofdzakelijk te wijten is aan de strijdende partijen, waarbij wordt erkend dat economische oorlogsvoering plaatsvindt en dat dit bijdraagt aan de slechte humanitaire situatie. Echter, verweerder heeft ten onrechte niet beoordeeld in hoeverre de strijdende partijen verantwoordelijk zijn. Met verweerders standpunt dat er ook andere oorzaken zijn, is niet beoordeeld in welke mate de strijdende partijen verantwoordelijk zijn voor de slechte humanitaire omstandigheden. Ook heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of is voldaan aan het criterium uit Sufi en Elmi om te voorkomen dat eiser bij terugkeer zal worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn.
Tussenconclusie
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is reeds om die reden gegrond.
Heeft verweerder eisers individuele omstandigheden voldoende betrokken?
11. Met het oog op finale geschilbeslechting gaat de rechtbank nog wel in op eisers beroepsgrond dat zijn individuele omstandigheden leiden tot een verhoogd risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat niet is gebleken dat eiser zich niet kan handhaven in Jemen. Eiser heeft zelf verklaard dat hij familie heeft in Jemen. Eiser heeft niet onderbouwd waarom het ontbreken van een sociaal netwerk ertoe leidt dat hij eerder slachtoffer wordt van willekeurig geweld. Hoewel eiser terecht stelt dat hij vanwege zijn leeftijd in de doelgroep valt waarbinnen de Houthi’s voornamelijk rekruteren, benoemt verweerder terecht dat uit het ambtsbericht blijkt dat de Houthi’s zich voornamelijk richten op analfabeten, afkomstig uit de armste lagen van de bevolking. Eiser is hoogopgeleid en afkomstig uit een hoogopgeleide familie. Verweerder concludeert daaruit niet ten onrechte dat eiser geen verhoogd rekruteringsrisico loopt.
11.1.
De door eiser overgelegde brief en het arrestatiebevel zijn door eiser in kopie overgelegd, waarbij eiser heeft aangegeven dat hij van het arrestatiebevel het origineel kan opsturen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de brief ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld, in strijd met het arrest LH. [10] Verweerder heeft enkel aangegeven dat het document niet op echtheid kan worden onderzocht en dat eiser geen verschoonbare reden heeft waarom hij het origineel niet in zijn bezit heeft. In het algemeen wijst verweerder erop dat Jemenitische inwoners de mogelijkheid hebben via omkoping aan documenten te komen. De inhoud van de brief wordt echter niet beoordeeld. Voor wat betreft het arrestatiebevel, dat pas na het voornemen is overgelegd door eiser, overweegt verweerder slechts dat dit niet ziet op eisers persoonlijke situatie, omdat eiser niet direct of indirect wordt genoemd. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank miskend dat het arrestatiebevel iets zegt over eisers directe familieleden en heeft verweerder ten onrechte nagelaten te beoordelen in hoeverre dit een weerslag heeft op eiser.
11.2.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit ook voor wat betreft het onderzoek van de door eiser overgelegde documenten onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Bij een nieuw te nemen besluit moet verweerder rekening houden met deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat dit is genomen in strijd met de zorgvuldigheidsplicht (artikel 3:2 van de Awb) en de motiveringsplicht (artikel 3:46 van de Awb). De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het op de weg ligt van verweerder om opnieuw te beoordelen in hoeverre eiser geraakt wordt door het willekeurige geweld in Jemen, in hoeverre de strijdende partijen verantwoordelijk zijn voor de humanitaire noodsituatie en in hoeverre uit de door hem overgelegde documenten een reëel risico op ernstige schade blijkt.
12.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van twaalf weken, gerekend vanaf de publicatie van de uitspraak.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 november 2024;
- draagt verweerder op binnen twaalf na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze
uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 (achttienhonderdveertien euro) aan
proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juni 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
2.Algemeen Ambtsbericht Jemen september 2023.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Eiser verwijst naar p. 30 van het Algemeen Ambtsbericht Jemen 2022.
5.Richtlijn 2011/95/EU.
6.Zie artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2221.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juni 2011, Sufi en Elmi v. het Verenigd Koninkrijk, app. no. 8319/07 en 11449/07, paragraaf 283.
10.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, C-921/19, ECLI:EU:C:2021:478.