ECLI:NL:RBDHA:2025:10885
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van het bestreden besluit
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van het college van 2 oktober 2023. Met dit besluit op bezwaar heeft het college de bij besluit van 28 maart 2023 aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom in stand gelaten. Verzoekster heeft het beroep ingetrokken omdat het college op 3 juni 2025 de last onder dwangsom heeft ingetrokken.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank wijst het verzoek af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb is sprake als het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd.
Verzoekster heeft tegen het besluit van 2 oktober 2023 – samengevat weergegeven – aangevoerd dat de begunstigingstermijn van twee maanden te kort is, het college het bezwaar van de bezwaarmaker niet-ontvankelijk had moeten verklaren, en de belangenafweging niet redelijk is geweest. Het college heeft de last onder dwangsom ingetrokken omdat in een andere procedure op 4 april 2025 een (nieuwe) beslissing op bezwaar is genomen, waarin de op 25 mei 2020 verleende omgevingsvergunning in stand is gebleven (en er dus geen sprake meer is van een illegaal bouwwerk). Daarmee is het intrekkingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank kennelijk op andere gronden genomen dan verzoekster in het beroepschrift heeft aangevoerd en moet het verzoek worden afgewezen.
De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025.