ECLI:NL:RBDHA:2025:10884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
25-3618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor rijksmonument met geconstateerde gebreken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, dat haar gelastte om binnen bepaalde termijnen gebreken aan een rijksmonument te herstellen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening gedeeltelijk toegewezen, omdat de opgelegde lasten onder dwangsom leiden tot onlogische volgorde van werkzaamheden en extra kosten, wat de financiële haalbaarheid van het renovatieproject beïnvloedt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een spoedeisend belang is, maar dat de termijn voor het herstel niet onredelijk is. De voorzieningenrechter heeft de begunstigingstermijnen opgeschort van 18 juni 2025 tot en met 1 augustus 2025, maar het verzoek om de lasten verder op te schorten is afgewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, drs. A.C.P. Witsiers, en is openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/3618

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. W.J. Brakenhoff),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, het college

(gemachtigde: R.C. de Jong).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de door het college aan verzoekster opgelegde lasten onder dwangsom ten aanzien van het rijksmonument [adres] in [plaats] . Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 6 mei 2025 heeft het college verzoekster gelast om binnen de daarvoor gestelde termijnen de aan het rijksmonument [adres] te [plaats] geconstateerde gebreken te herstellen wegens overtreding van artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
Verzoekster heeft een nader stuk overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] , namens verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 2] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit

3. Verzoekster is eigenaar van het rijksmonument [adres] in [plaats] (het pand).
Op 6 november 2023 heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) een klacht ontvangen over het pand. Op 7 november 2023, 30 mei 2024, 17 juli 2024 en 16 september 2024 heeft een toezichthouder van de ODMH het pand bezocht voor een controle. De toezichthouder heeft daarbij geconstateerd dat verzoekster niet aan de regels voldoet.
Op 26 september 2024 bezocht de toezichthouder het pand opnieuw, waarbij is geconstateerd dat verzoekster het pand heeft dicht gemaakt zoals gewenst, maar (nog) niet voldoet aan het herstel/restaureren van het pand.
Hiermee voldoet verzoekster niet aan de instandhoudingsplicht als bedoeld in artikel 13.12 aanhef en sub b van het Bal.
Bij brief van 17 december 2024 heeft het college het voornemen bekendgemaakt om handhavend op te treden. Verzoekster heeft een zienswijze ingediend.
Met het bestreden besluit heeft het college verzoekster 16 lasten onder dwangsom opgelegd en haar gelast 16 geconstateerde overtredingen van het Bal te beëindigen en beëindigd te houden door de geconstateerde gebreken te herstellen binnen termijnen variërend van 8 tot 10 maanden. Indien verzoekster hieraan niet voldoet verbeurt zij in totaal een dwangsom van € 246.000,-.
Spoedeisend belang
4. Allereerst dient, gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het spoedeisend belang beoordeeld te worden.
Verzoekster heeft om een tijdelijke opschorting van de looptijd van de in het bestreden besluit gestelde begunstigingstermijnen gevraagd, omdat die volgens haar te krap zijn en zij zich op dit moment in een traject bevindt waarbij zij samen met [bedrijfsnaam] ( [bedrijfsnaam] ) financiering en een renovatieplan beschikbaar heeft voor het pand. De last onder dwangsom doorkruist dat alles, omdat [bedrijfsnaam] vanwege de lasten onder dwangsom dreigt af te haken en het verzoekster dwingt om dat traject te verlaten en al haar middelen te richten op de in de lasten omschreven onderdelen, terwijl er al twee maanden verstreken zijn. Dat acht verzoekster onnodig, omdat die onderdelen te zijner tijd ook deel uitmaken van de integrale renovatie en de uitvoering van een integrale renovatie van het pand om daarin een woonfunctie te realiseren in het belang is van de instandhouding van het rijksmonument
5. Uit het bestreden besluit volgt dat de kortste begunstigingstermijnen – van 8 maanden – pas op 7 januari 2026 verstrijken. Dat betekent dat verzoekster pas vanaf die datum dwangsommen kan verbeuren indien zij de aangegeven herstelmaatregelen op dat moment niet heeft getroffen. Hieraan kan verzoekster dan ook geen spoedeisend belang ontlenen. Daarnaast is niet gebleken dat verzoekster door uitvoering te geven aan het bestreden besluit op korte termijn in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Hieraan kan verzoekster dan ook evenmin spoedeisend belang ontlenen.
De stelling van verzoekster dat het integrale renovatieproces in gevaar komt, omdat dit niet binnen de gestelde begunstigingstermijnen kan worden uitgevoerd, en dat [bedrijfsnaam] vanwege de lasten onder dwangsom dreigt af te haken en het verzoekster dwingt om dat traject te verlaten en al haar middelen te richten op de in de lasten omschreven onderdelen, terwijl er al twee maanden verstreken zijn, levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel een voldoende spoedeisend belang op.
Gronden
6. Verzoekster stelt dat de last onvoldoende duidelijk is wat de begunstigingstermijnen en de te nemen herstelmaatregelen betreft.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bijlage bij het bestreden besluit in een tabel de herstelmaatregelen, begunstigingstermijn en dwangsommen zijn opgenomen. In deze tabel zijn de te nemen herstelmaatregelen - in totaal 16 - voldoende duidelijk omschreven. Anders dan verzoekster stelt zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in het bestreden besluit de te nemen herstelmaatregelen voldoende duidelijk omschreven.
Dat geldt ook voor de begunstigingstermijnen, nu in het bestreden besluit per overtreding een termijn is gesteld waarbinnen die moet zijn beëindigd. Dat die termijn een optelsom is van 2 termijnen maakt dat niet anders. Deze grond slaagt dan ook niet.
7. Verzoekster voert aan dat geen sprake is van een overtreding, omdat geen sprake meer is van verdere aantasting van het pand, nu het pand wind- en waterdicht is gemaakt.
De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet, aangezien ter zitting namens het college onweersproken is verklaard dat bijvoorbeeld de toestand van de dakgoten erg slecht is en dat die verder aan het doorrotten zijn. Deze grond slaagt evenmin. Het college heeft verder in het verweerschrift afdoende onderbouwd dat de instandhoudingsplicht van artikel 13.12 van het Bal ziet op het hele gebouw.
8. Verzoekster voert tevens aan dat de in het bestreden besluit gestelde begunstigingstermijnen te krap zijn, omdat daarbinnen (1) de op de last betrekking hebbende aanvragen moeten worden voorbereid, vervaardigd en ingediend, (2) vergunningprocedures moeten worden doorlopen en (3) de werkzaamheden moeten zijn verricht.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat aan het college beslisruimte toekomt bij het bepalen van de lengte van een begunstigingstermijn. Het is vaste rechtspraak dat de begunstigingstermijn moet zijn afgestemd op de duur die nodig is om de overtreding te beëindigen. Het uitgangspunt is dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen [1] .
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft college in het bestreden besluit in redelijkheid begunstigingstermijnen uiteenlopend van acht tot tien maanden kunnen stellen. Niet gebleken is dat deze termijnen te kort zijn om aan de opgelegde lasten te voldoen. Verzoekster heeft immers niet per herstelmaatregel aangegeven waarom die niet binnen de gestelde termijn kan worden uitgevoerd. Het college hoefde ten tijde van het bestreden besluit geen rekening te houden met de wens van verzoekster om het herstel van de gebreken mee te nemen in een algeheel renovatieproject, nu daar op dat moment nog geen concreet zich op was. De voorzieningenrechter kan ook begrijpen dat het college de begunstigingstermijnen niet verder wil verlengen of de looptijd ervan willen opschorten, omdat nog geen concreet renovatieplan voor het pand is ingediend, waarmee volgens het college nog onduidelijk is of het pand kan worden gerenoveerd en zo ja, hoe lang het zou duren voordat het pand gerenoveerd zou kunnen zijn. Daarnaast is namens het college aangegeven dat eventuele verlenging van een of meerdere begunstigingstermijnen tot de mogelijkheden behoort indien er een concreet renovatieplan ligt en er -bijvoorbeeld in het kader van het vergunningtraject- of bij de uitvoering onvoorziene vertraging mocht optreden.
10. Verder betrekt de voorzieningenrechter bij de vraag of er desalniettemin aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dat in het e-mailbericht van [bedrijfsnaam] van 16 juni 2025 is vermeld dat de verplichtingen die uit de opgelegde last voortvloeien ertoe leiden dat werkzaamheden in een onlogische volgorde moeten worden uitgevoerd en deels dubbel moeten plaatsvinden, hetgeen aanzienlijke extra kosten met zich meebrengt, wat een directe impact heeft op de financiële haalbaarheid van het project. Ter zitting heeft verzoekster toegezegd dat op 30 juni 2025 en in ieder geval de eerste week van juli (en derhalve uiterlijk op 11 juli 2025) een concreet herontwikkelingsplan gereed zal zijn en zal zijn ingediend bij de ODMH ten behoeve van bespreking tijdens een zogenaamd omgevingstafeloverleg. Namens het college is aangegeven dat er iedere twee weken een omgevingtafeloverleg wordt gepland en heeft toegezegd dat dit plan uiterlijk twee weken na indiening zal worden besproken in een omgevingstafeloverleg, waarbij de haalbaarheid van het plan zal worden beoordeeld.
Hoewel de voorzieningenrechter uit dit e-mailbericht van [bedrijfsnaam] niet afleidt dat [bedrijfsnaam] onmiddellijk zal afhaken als het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, ziet de voorzieningenrechter hierin toch aanleiding om voor een relatief korte periode de lasten op te schorten. De voorzieningenrechter begrijpt dat het college er belang bij heeft om de termijnen niet op te schorten nu verzoekster regelmatig is gevraagd de geconstateerde gebreken te herstellenen en zij ruimschoots de tijd heeft gehad om een restauratieplan in te dienen, maar de voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat een beperkte opschorting van de begunstigingstermijnen zal leiden tot verdere onomkeerbare aantasting monument. Ook gelet op de bereidheid van het college om een of meerdere begunstigingstermijnen te verlengen als omstandigheden daarom vragen.

Conclusie en gevolgen

11. Wat verzoekster heeft aangevoerd geeft geen grond voor de verwachting dat het bestreden besluit bij het te nemen besluit op bezwaar geen stand zal houden. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen reden om het verzoek toe te wijzen.
Gelet op hetgeen onder 10 is overwogen, ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding om het verzoek gedeeltelijk toe te wijzen en de voorlopige voorziening te treffen dat de in het bestreden besluit gestelde begunstigingstermijnen worden opgeschorst van 18 juni 2025 tot en met 1 augustus 2025. Het verzoek zal voor het overige worden afgewezen.
12. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk toe;
- treft de voorlopige voorziening dat de looptijd van de in het besluit van 6 mei 2025 gestelde begunstigingstermijnen wordt opgeschort van 18 juni 2025 tot en met 1 augustus 2025;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van