ECLI:NL:RBDHA:2025:10880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
22 juni 2025
Zaaknummer
SGR 23/3153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een beslissing op een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo) met betrekking tot misbruik van recht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de Nationale ombudsman (No) op zijn verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo) beoordeeld. Eiser, een rechtsbijstandverlener uit Frankrijk, had op 15 november 2022 verzocht om documenten waarin zijn naam voorkomt, om inzicht te krijgen in de redenen waarom de No hem als complex klaaggedrag heeft bestempeld. De No had eerder besloten om bepaalde documenten niet openbaar te maken, omdat eiser het verzoek niet namens zijn cliënten had ingediend. Tijdens de zitting op 19 mei 2025 heeft eiser zijn verzoek om verwijzing naar een andere rechtbank ingetrokken.

De rechtbank oordeelt dat de No de documenten in de klachtendossiers van enkele van eisers cliënten openbaar moet maken, omdat de uitleg van de No over de wetgeving onjuist was. Echter, de rechtbank constateert ook dat het beroep van eiser niet ontvankelijk is wegens misbruik van recht, omdat eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter hebben vastgesteld dat eiser meerdere Woo-verzoeken heeft ingediend met een ander doel dan het verkrijgen van publieke informatie. De rechtbank concludeert dat het onderhavige verzoek van eiser ook niet is ingediend met het oog op het verkrijgen van publieke informatie, maar om de No te frustreren. Hierdoor wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank wijst erop dat een natuurlijk persoon in de kosten van het geding kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de bevoegdheid om beroep in te stellen te koppelen aan het recht op toegang tot publieke informatie, en dat misbruik van deze bevoegdheid niet wordt getolereerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3153

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] in Frankrijk, eiser

en

De Nationale ombudsman (de No), verweerder

(gemachtigde: mr. L.L. Scheppink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op zijn verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
De No heeft met het besluit van 15 december 2022 op het Woo-verzoek beslist. Met het bestreden besluit van 28 maart 2023 heeft de No het bezwaar daartegen van eiser gegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft digitaal aan de zitting deelgenomen. De gemachtigde van de No was fysiek aanwezig.
1.3.
Tijdens de zitting heeft eiser zijn verzoek om verwijzing naar een andere rechtbank op grond van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie ingetrokken. De rechtbank ziet geen reden om dit ambtshalve alsnog te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 15 november 2022 verzocht om alle documenten waarin zijn naam voorkomt, dan wel die anderszins in relatie staan tot zijn rol die hij als rechtsbijstandverlener heeft vervuld. Hij wil daarmee inzichtelijk krijgen waarom de No het etiket complex klaaggedrag op hem heeft geplakt.
2.1.
De No heeft diverse documenten aangetroffen. In eerste instantie heeft hij besloten de documenten in de klachtendossiers van verschillende cliënten van eiser niet openbaar te maken, op grond van artikel 9:36, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [1] Omdat eiser het Woo-verzoek niet namens zijn cliënten, maar op eigen titel heeft ingediend, heeft verweerder deze documenten ook niet aan eiser verstrekt. [2] Documenten met betrekking tot eiser die geen onderdeel uitmaken van deze dossiers, heeft de No niet openbaar gemaakt omdat deze informatie eiser zelf betreft. Wel zijn deze documenten daarom, met uitzondering van de daarin vermelde persoonsgegevens en de documenten die al in het bezit van eiser zijn, aan eiser verstrekt. [3] Daaraan verbond de No de voorwaarde dat eiser de aan hem verstrekte documenten niet verder mag verspreiden. [4]
2.2.
De No heeft het bezwaar van eiser vervolgens gegrond verklaard. Dit omdat is gebleken dat hij per ongeluk een document niet aan eiser heeft verstrekt bij het besluit van 15 december 2022, hoewel dat wel de bedoeling was. Daarbij heeft de No de motivering aangevuld. Daarnaast heeft hij de voorwaarde gespecificeerd in zoverre dat eiser de persoonsgegevens van andere personen dan de (substituut-)ombudsman en de algemene directeur niet mag verspreiden.
Wat vindt eiser in beroep?
3. De No moet de aangetroffen documenten in de dossiers van enkele van eisers (voormalig) cliënten openbaar maken dan wel aan eiser verstrekken. Hij geeft een onjuiste uitleg van artikel 9:36, vijfde lid, van de Awb. Dat voor verstrekking van die documenten een schriftelijke machtiging benodigd zou zijn, is tevens onjuist. Eiser was zelf betrokken bij de cliënten in die dossiers. Daarnaast vermoedt eiser dat er documenten bestaan die binnen de reikwijdte van zijn Woo-verzoek vallen. Ook heeft de No te veel onderdelen in de aan hem verstrekte documenten weggelakt. Tot slot is de voorwaarde die de No met de verstrekking van die documenten aan hem heeft opgelegd nog steeds te ruim geformuleerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank dient ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen. Een beroep is onder meer niet-ontvankelijk als er sprake is van misbruik van recht.
4.1.
Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. [5] Van een dergelijk misbruik van recht kan sprake zijn als een bevoegdheid wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of ingeval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. [6] Of er al dan niet sprake is van misbruik van recht, moet per zaak moeten worden beoordeeld. [7] Wel kunnen eerdere procedures en de handelwijze van een partij worden betrokken bij het oordeel of in een specifieke zaak misbruik van recht is gemaakt. [8]
4.2
Eerder heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat de No zeventien Woo-verzoeken die eiser heeft ingediend in de periode 17 november 2022 tot 14 april 2023, met toepassing van artikel 4.6 van de Woo buiten behandeling heeft kunnen stellen wegens misbruik van de Woo. [9] Hierbij is overwogen dat eiser met deze Woo-verzoeken kennelijk niet het doel had om publieke informatie te verkrijgen, maar om afhandeling van de door hem ingediende Woo-verzoeken te bemoeilijken en zo een onevenredig beslag te leggen op de organisatie van de ombudsman. [10] Volgens de No zou eiser, ook al vóór de inwerkingtreding van de Woo, onder meer dreigen met het doen van aangiftes en het online publiceren van persoonsgegevens van medewerkers van de No, en zich laatdunkend uitlaten over medewerkers van de No. Hij zou daarnaast Woo-verzoeken indienen om druk uit te oefenen, en bij het indienen daarvan relevante informatie achterhouden. De hoogste bestuursrechter acht aannemelijk dat eiser dit gedrag heeft vertoond en dat hij medewerkers van de No op onheuse wijze heeft bejegend en heeft geconcludeerd dat eiser zich schuldig maakte aan misbruik van recht. Tevens heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat dit misbruik een structureel karakter heeft. [11]
4.3
De rechtbank overweegt dat voornoemd oordeel betrekking heeft op een aantal aanvragen dat is ingediend na de onderhavige aanvraag en besluitvorming in deze zaak. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag niet buiten behandeling gesteld, maar inhoudelijk beoordeeld. Dat betekent evenwel niet dat de wijze waarop die latere zaken zijn afgedaan door de hoogste bestuursrechter niet van belang zijn. De rechtbank zal de vraag moeten beantwoorden of de onderhavige aanvraag in feite behoort tot het cluster van aanvragen dat blijkens de uitspraak van de hoogste bestuursrechter is ingediend met een ander doel dan waarvoor de Woo is bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval.
4.4
Eiser heeft sinds de inwerkingtreding van de Woo tientallen Woo-verzoeken ingediend bij de No, zowel op eigen titel als namens derden. Al deze verzoeken hebben eenzelfde soort tendens, toon en achtergrond, en zijn binnen een relatief korte periode ingediend. Dit geheel aan Woo-verzoeken en de bijbehorende correspondentie tussen partijen, onthult een structureel patroon waaruit volgt dat het eiser in de regel niet te doen is om het verkrijgen van publieke informatie, maar om de No en zijn organisatie te frustreren. Het onderhavige Woo-verzoek is daarin niet anders. Eiser heeft daarnaast verder geen aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat dit verzoek desondanks anders is dan de verzoeken waar de hoogste bestuursrechter uitspraak over heeft gedaan. Dat eiser (ook) in deze zaak veel tijd heeft besteed aan de procedures of dat hij stelt onderzoek te doen naar het functioneren van de No, laat onverlet dat het hem kennelijk niet te doen is om het verkrijgen van publieke informatie.
4.4
De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid van eiser om beroep in te stellen tegen een (gedeeltelijk) afwijzend Woo besluit dient om zijn rechten op grond van de Woo te borgen in een rechterlijke toetsing. De bevoegdheid om beroep in te stellen bij de bestuursrechter kan dan ook niet los worden gezien van het onderliggende – in rechte te waarborgen – recht: in dit geval de toegang tot publieke informatie op grond van de Woo. [12] Nu – zoals hiervoor is geoordeeld - het onderhavige verzoek van eiser behoort tot het cluster aan Woo-verzoeken waarvan in rechte vaststaat dat deze niet zijn ingediend met het oog op het verkrijgen van publieke informatie, kan niet anders dan worden geconcludeerd dat het instellen van beroep in het verlengde van een dergelijke aanvraag evenmin dient om zijn rechten op grond van de Woo veilig te stellen met een rechterlijke toets. Naar het oordeel van de rechtbank is er om die reden sprake van misbruik van het recht om in beroep te gaan bij de rechtbank in strijd met het bepaalde in artikel 3:13 van het BW.
4.5
Omdat het beroep van eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard vanwege misbruik van recht, bestaat er in beginsel geen spanning en frustratie die recht geeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. [13] Er is in dit geval geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn [14] wordt daarom afgewezen.
4.6
De rechtbank wijst er verder nog uitdrukkelijk op dat een natuurlijk persoon in de kosten van het geding kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. [15] De rechtbank sluit niet uit dat zij bij een volgende
niet-ontvankelijkverklaring van een beroep wegens misbruik van recht, eiser zal veroordelen tot vergoeding van de kosten die het bestuursorgaan in die procedure heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens misbruik van recht. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van het beroep.
5.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In samenhang gelezen met artikel 8.8 van de Woo.
2.Op grond van artikel 5.5, van de Woo. z
3.Op grond van artikel 5.5, van de Woo.
4.Artikel 5.5, vierde lid, van de Woo.
5.Volgens artikel 3:13, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
6.Idem, tweede lid. Op grond van artikel 3:15 van het BW vindt artikel 3:13 van het BW ook toepassing buiten het vermogensrecht voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3830.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling, van 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2817, en de uitspraak van rechtbank Amsterdam, van 28 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2239.
9.Artikel 4.6 van de Wet open overheid (Woo) luidt: Indien de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, kan het bestuursorgaan binnen twee weken na ontvangst van het verzoek, dan wel onverwijld nadat is gebleken dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie, besluiten het verzoek niet te behandelen.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling, van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4594.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling, van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4595, r.o. 3.2.
12.Zie ook de uitspraak van de Afdeling, van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4724.
13.Idem.
14.Als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
15.Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.