In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de afwaardering van een investering in crypto-tokens. Eiseres, die in 2013 is opgericht en in staat van faillissement is verklaard, heeft een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd gekregen voor het jaar 2019, waarbij een afwaardering van € 250.000 niet in aanmerking is genomen. De inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, wat leidde tot het beroep van eiseres. Tijdens de zitting op 8 mei 2025 is de gemachtigde van eiseres verschenen, terwijl de inspecteur werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden.
De rechtbank heeft overwogen dat de investering in crypto-tokens door de dga van eiseres, [naam 3], is gedaan in privé en niet als bestuurder van eiseres. De rechtbank concludeert dat de afwaardering van de investering niet terecht is gedaan, omdat de overeenkomst voor de aankoop van de tokens door [naam 3] in privé is gesloten. De rechtbank oordeelt dat de betaling door eiseres voor de tokens kwalificeert als een verkapte winstuitdeling aan [naam 3]. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag Vpb voor het jaar 2019 niet te hoog is opgelegd. Tevens zijn er geen gronden ingediend tegen de in rekening gebrachte belastingrente, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.