ECLI:NL:RBDHA:2025:10846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
NL25.19219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening en gezinsbanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft op 9 februari 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar verweerder heeft deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Oostenrijk eerder vingerafdrukken van eiser heeft geregistreerd.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 4 juni 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen asielaanvraag in Oostenrijk heeft ingediend en dat hij een gezinsband heeft met zijn partner en haar zoon, wat volgens hem een reden zou moeten zijn om zijn aanvraag in Nederland te behandelen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gezinsbanden niet voldoende zijn om af te wijken van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een overdracht aan Oostenrijk onredelijk zouden maken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister terecht heeft besloten om de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19219

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL25.19220).
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Buyukasik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 9 februari 2025 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Op 12 maart 2025 heeft verweerder, op basis van informatie uit Eurodac, aan de autoriteiten van Oostenrijk verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Oostenrijk heeft het terugnameverzoek in eerste instantie geweigerd, maar na een heroverweging alsnog op 20 maart 2025 geaccepteerd.
Beroepsgronden
3.1.
Eiser voert aan dat weliswaar niet in geschil is dat hij in Oostenrijk vingerafdrukken heeft afgestaan, maar dat hij op dat moment geen asielwens heeft kenbaar gemaakt.
3.2.
Eiser voert verder aan dat verweerder niet heeft onderkend dat hij in Nederland asiel wil aanvragen om bij zijn echtgenote en haar zoon (zijn stiefzoon) te kunnen verblijven. Er is sprake van een dusdanige band met zijn stiefzoon dat verweerder om die reden had moeten afzien van overdracht aan Oostenrijk. Eiser doet hierbij een beroep op artikel 10 en artikel 16 van de Dublinverordening, artikel 8 van het EVRM en het arrest Chavez-Vilchez. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening had verweerder de asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom daarvan is afgezien.
Beoordeling door de rechtbank
Asielaanvraag in Oostenrijk
4. Uit het Eurodac-systeem volgt dat eiser op 29 september 2023 in Oostenrijk om internationale bescherming heeft verzocht. Het referentienummer in het Eurodac-systeem begint met "AT1". Met een dergelijke registratie, onder categorie 1, worden gelet op artikel 24, vierde lid, gelezen in verbinding met artikel 9, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 603/2013 (Eurodacverordening) personen aangeduid die verzoeken om internationale bescherming hebben gedaan. Gelet op lijst A van bijlage II bij de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014 geldt een dergelijke registratie als bewijs van een verzoek om internationale bescherming, tenzij de vreemdeling tegenbewijs heeft geleverd als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening. Dit tegenbewijs heeft eiser niet geleverd. De enkele verklaring van eiser is hiertoe onvoldoende. Verweerder heeft daarom mogen uitgaan van de juistheid van de registratie in Eurodac. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om verweerder op te dragen om bij de Oostenrijkse autoriteiten een door eiser ondertekende asielaanvraag op te vragen, zoals eiser heeft verzocht.
De beroepsgrond slaagt niet.
Gezinsband met partner en haar zoon
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat, uitgaande van een duurzame relatie tussen eiser en zijn gestelde echtgenote, deze relatie en daaruit voortvloeiende band tussen eiser en zijn stiefzoon niet kan leiden tot het oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser in behandeling moet nemen en dat hij om die reden niet overgedragen kan worden aan Oostenrijk. De rechtbank overweegt over de onderscheiden in dit verband door eiser opgeworpen argumenten als volgt.
5.2.
Zijn beroep op artikel 10 van de Dublinverordening kan eiser niet baten. Artikel 10 van de Dublinverordening ziet op de situatie waarin zowel de verzoeker als zijn gezinsleden een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend in verschillende lidstaten. Nu eisers gestelde echtgenote een reguliere verblijfsvergunning heeft en de stiefzoon de Nederlandse nationaliteit, doet die situatie zich hier niet voor en is vermelde bepaling hier dan ook niet van toepassing.
5.3.
Op grond van artikel 16, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er in beginsel voor dat de aanvragers kunnen blijven bij of worden verenigd met kind, broer of zus, of ouder als zij afhankelijk zijn van elkaars hulp. De afhankelijkheid moet zijn gebaseerd op een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of een hoge leeftijd. Voorwaarde is verder dat het desbetreffende familielid wettig verblijft in één van de lidstaten. Ook moeten er al in het land van herkomst familiebanden hebben bestaan en moet het familielid of de aanvrager in staat zijn voor de afhankelijke persoon te zorgen. Ten slotte moeten de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
Verweerder kan een verzoek om internationale bescherming ook onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Dat is een discretionaire bevoegdheid. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er sprake is van zulke omstandigheden.
Verweerder hoefde in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding te zien om artikel 16 of artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen, allereerst omdat eiser de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn stiefzoon in de zin van artikel 16, van de Dublinverordening niet met stukken heeft onderbouwd. Niet gebleken is dat de stiefzoon vanwege een medische conditie volledig afhankelijk is van zorg van derden en dat alleen eiser deze zorg zou kunnen verlenen. Hoewel het op zichzelf voorstelbaar is dat familieleden zich om elkaar bekommeren, is daarin geen grond gelegen om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Verweerder heeft ook deugdelijk gemotiveerd waarom in de jeugdigheid van de stiefzoon, in combinatie met de opvoedtaken die eiser zou hebben en de verklaring van zijn echtgenote hierover, geen aanleiding wordt gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Hierbij heeft verweerder terecht betrokken dat de stiefzoon sinds zijn geboorte in Nederland is zonder de aanwezigheid van eiser en dat de stiefzoon omgang heeft met zijn biologische vader.
5.4.
Wat betreft eisers beroep op artikel 8 van het EVRM stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat het in deze procedure alleen gaat om de vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Als eiser in aanmerking wenst te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, zal hij daarvoor een aparte aanvraag moeten indienen waarbij beoordeeld kan worden of eiser aan de voorwaarden voor zo’n verblijfsvergunning voldoet.
5.5, Datzelfde geldt voor eisers beroep op het arrest Chavez-Vilchez. De daaruit volgende toets kan niettemin een rol spelen in een Dublinprocedure wanneer vaststaat dat het kind de Nederlandse nationaliteit bezit en de derdelander ook een verzorgende ouder is. Bij de toepassing van de Dublinverordening moet immers het ‘hogere’ belang van het kind voorop staan (considerans 13 en artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening) en in het arrest Chavez-Vilchez is dat ‘hogere belang’ ingevuld als omgang met de derdelander/verzorgende ouder, dat zwaarder weegt dan het belang van de Staat. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening kan verweerder dan, nadat alle relevante feiten en omstandigheden zijn betrokken, besluiten om de asielaanvraag in behandeling te nemen.
Nog los van de beantwoording van de vraag of eiser gezien kan worden als een verzorgende ouder in bedoelde zin, heeft verweerder gelet op hetgeen onder 5.3. is overwogen niet ten onrechte geen aanleiding gezien om de asielaanvraag op deze grond aan zich te trekken.
5.6.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser heeft met een beroep op het arrest ChavezVilchez de dag voor de zitting een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU voor verblijf als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind. Anders dan eiser ter zitting heeft betoogd, heeft deze aanvraag geen directe consequenties voor onderhavige procedure. Eiser heeft weliswaar op dit moment procedureel rechtmatig verblijf op grond van die aanvraag, waardoor aan het overdrachtsbesluit geen uitvoering gegeven kan worden, maar de overdrachtstermijn waarbinnen eiser aan Oostenrijk overgedragen kan worden, verstrijkt op 20 september 2025. Pas na het verstrijken van deze termijn vervalt op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de verplichting van Oostenrijk om eiser terug te nemen en zou eiser alsnog in de nationale procedure worden opgenomen. Deze onzekere toekomstige gebeurtenis maakt het bestreden besluit niet onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.