ECLI:NL:RBDHA:2025:1083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
C/09/676520 / KG ZA 24-1113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van de GVM-lijst en verlaging van het risicoprofiel van een gedetineerde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door een gedetineerde, hierna te noemen [eiser], tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. [eiser] vorderde primair zijn verwijdering van de GVM-lijst (gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico) en subsidiair een verlaging van zijn risicoprofiel van 'hoog' naar 'verhoogd'. De achtergrond van de zaak betreft de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst, die is gebaseerd op vermoedens van liquidatiegevaar en andere risico-indicatoren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beslissing om [eiser] op de GVM-lijst te handhaven niet onredelijk is, gezien de beschikbare informatie over zijn criminele verleden en de meldingen die zijn gedaan over mogelijke dreigingen tegen hem. De rechter heeft geoordeeld dat de informatie die ten grondslag ligt aan de GVM-status van [eiser] voldoende concreet, actueel en betrouwbaar is. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de selectiefunctionaris bij de beoordeling van de GVM-status een grote mate van beoordelingsvrijheid heeft en dat de civiele rechter slechts marginaal kan toetsen of deze beslissing redelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/676520 / KG ZA 24-1113
Vonnis in kort geding van 24 januari 2025
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] (P.I.),
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. T.S. van der Horst te Utrecht,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M. Beekes te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 december 2024, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de aanvullende producties van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2025 in het Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp. De advocaten van partijen hebben ter zitting het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Deze pleitnotities maken deel uit van het dossier. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is gedetineerd in verband met een strafzaak waarin hij is veroordeeld in verband met een gewelddadige liquidatie in 2015 en een poging daartoe in 2016. Deze liquidaties houden verband met een conflict tussen rivaliserende criminele organisaties. [eiser] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 jaar. De fictieve einddatum van zijn detentie is gesteld op 22 juni 2038.
2.2.
Sinds 11 december 2019 staat [eiser] op de lijst van gedetineerden met een vlucht en/of maatschappelijk risico (hierna de GVM-lijst), aanvankelijk met het risicoprofiel ‘verhoogd’.
2.3.
Op 13 oktober 2021 is de GVM-status van [eiser] verhoogd naar ‘hoog’.
De indicaties waarvoor de GVM-status is afgegeven zijn B (vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie), C ((risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde), E (ondermijning van het gezag van de directie en het personeel van de inrichting) en F (ongeoorloofde contacten met slachtoffers en/of nabestaanden, medewerkers in het strafrecht of de executieketen dan wel ongeoorloofde contacten met media of zichtbaarheid op social media.
2.4.
In een rapport van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) van 4 augustus 2022 (hierna: het GRIP-rapport) staat onder meer het volgende:

In 2018 is informatie van een anonieme bron verstrekt waarin aangegeven is dat [naam] (...), geboren (...) [eiser] op de “dodenlijst” heeft gezet omdat hij bang is dat [eiser] t.z.t. tegen hem gaat verklaren.
(...)
[eiser] geeft geen openheid van zaken over de dreiging op hem zelf. Naar aanleiding van een incident in de PI [plaats 3] , waarbij [eiser] in elkaar is geslagen, geeft hij naar de directie toe geen antwoord op vragen over dit incident.
Hierdoor en door het feit dat [eiser] is afgestraft, is het voor het GRIP niet mogelijk een juiste inschatting te maken van het risico bij overplaatsingen.
2.5.
Op 7 oktober 2024 heeft de beroepscommissie van de RSJ uitspraak gedaan op het beroep van [eiser] tegen de beslissing van de beklagcommissie op zijn beklag tegen de toezichtmaatregelen die de directeur van de P.I. op 31 oktober 2023 aan [eiser] had opgelegd. Hierbij heeft de RSJ de klachten van [eiser] deels gegrond verklaard, omdat het naar het oordeel van de RSJ onduidelijk was welke informatie aan de oplegging van de opgelegde GVM-maatregelen ten grondslag heeft gelegen.
2.6.
Op 9 oktober 2024 is [eiser] besproken in het Operationeel Overleg (hierna: OO), waarna de GVM-status van [eiser] met zes maanden is verlengd. Hierbij is het risicoprofiel ‘hoog’ gehandhaafd. Het betreft alleen nog de indicatie C (liquidatiegevaar). Indicatie E is komen te vervallen; de indicaties B en F waren al eerder vervallen. In de verslaglegging staat over de verlenging het volgende:
Informatie vanuit de PI
Betrokkene heeft in het afgelopen jaar een verandering laten zien in de omgang met zowel het personeel als medegedetineerden. Dit lijkt te komen door de verplaatsing naar 6J. Betrokkene mag sinds 4-9-24 deelnemen aan de arbeid en dat doet hij ook. Verder slaat hij geen luchtmoment over en is vaak aan het trainen, dit doet hij meestal in zijn eentje. Betrokkene houdt van sporten en zijn inzet is dan goed te noemen.
Er zijn geen nieuwe feiten bekend waaruit zou blijken dat het gevaar op liquidatie of bedreiging binnen detentie van of door betrokkene is afgenomen. Om die reden kan de liquidatiedreiging nog steeds als actueel worden beschouwd en blijft de C-grond staan. Gezien de verandering in zijn gedrag en houding richting personeel komt indicatie E te vervallen. Betrokkene heeft de afgelopen periode geen ondermijnend gedrag laten zien richting personeel en heeft geen rapporten gekregen.
2.7.
Op 10 oktober 2024 heeft de directeur van de P.I. aan [eiser] meegedeeld welke veiligheidsmaatregelen (toezichtmaatregelen) aan hem worden opgelegd. Hierbij is de maatregel die gold ten aanzien van telefonisch contact versoepeld. In de schriftelijke weergave van de mededeling staat onder meer het volgende:

Beschrijving van de beschikbare informatie, waarop onderstaande maatregelen zijn gebaseerd:
(…)
In 2018 is er een MMA verstrekt waarin aangegeven is dat u op de ‘dodenlijst’ bent gezet door [naam] ., omdat hij bang is dat u t.z.t. tegen hem gaat verklaren.
Tussen september 2021 en oktober 2021 verbleef u in PI [plaats 2] .
(...)
Op 27 september 2021 heeft de directie met u o.a. gesproken over het feit dat er op 24 september 2021 aan personeel gericht, per interne post, een anoniem handgeschreven briefje is ontvangen met de tekst ‘er is betaald om [eiser] te vergiftigen’. In hetzelfde gesprek gaf u aan dat een andere directeur hem een aantal weken geleden had verteld over een anoniem telefoontje van buiten aan het secretariaat van de PI met de
waarden dat ‘ [eiser] kroongetuige gaat worden’.
Op 26 april 2022 bent u overeenkomstig het selectiebesluit geplaatst binnen de Afdeling Intensief Toezicht van PI Leeuwarden. Op 6 juli 2022 bent u overgeplaatst naar PI [plaats 3] (...), waar op 13 juli 2022 een incident heeft plaatsgevonden. U werd in de keuken vanachter aangevallen, waarna u verwondingen had in het gezicht doordat u geslagen/geschopt zou zijn door medegedetineerde(n). De inrichting heeft toen
verzocht u over te plaatsen vanwege uw veiligheid. (…)
2.8.
[eiser] heeft daartegen vervolgens beklag gedaan bij de RSJ en de RSJ verzocht om de tenuitvoerlegging van de op 10 oktober 2024 opgelegde toezichtmaatregelen te schorsen. Aan dit verzoek heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat er onvoldoende concrete informatie is om een actueel risico op liquidatie aan te nemen. Op 17 oktober 2024 heeft de RSJ het schorsingsverzoek van [eiser] afgewezen. Hiertoe heeft de voorzitter van de RSJ onder meer overwogen dat de beschikbare informatie voldoende actueel concreet en betrouwbaar is om een liquidatiedreiging aan te nemen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
primair: de Staat te veroordelen hem binnen 48 uur na de datum van dit vonnis van de GVM-lijst te (doen) verwijderen;
subsidiair: de Staat te veroordelen binnen 48 uur na de datum van dit vonnis zijn risicoprofiel te (doen) wijzigen;
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
De Staat handelt onrechtmatig jegens [eiser] door zijn GVM-status te handhaven. Sinds 9 oktober 2024 staat [eiser] nog enkel op de GVM-lijst in verband met vermeend liquidatiegevaar. Dit risico is gebaseerd op gedateerde en niet concrete informatie en een incident dat zich op 13 juli 2022 heeft voorgedaan. In de gegeven omstandigheden konden de selectiefunctionaris en/of het OO in redelijkheid niet komen tot het hanteren van deze indicator als grondslag voor de beslissing om de GVM-status van [eiser] te handhaven. Subsidiair geldt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser] het risicoprofiel ‘hoog’ toe te kennen en hem tot op heden met dit risicoprofiel te handhaven.
[eiser] heeft bij zijn vordering een spoedeisend belang, aangezien de zwaarte van de aan [eiser] opgelegde toezichtmaatregelen mede gebaseerd is op zijn GVM-status en hij door zijn GVM-status niet in aanmerking komt voor gezamenlijke (religieuze) activiteiten en ook niet voor bezoek zonder toezicht van zijn partner en beeldbellen met zijn naasten.
3.3.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. De vordering van [eiser] heeft betrekking op de beslissing om hem op de GVM-lijst te handhaven, dan wel om zijn risicoprofiel niet te verlagen. Nu er voor [eiser] geen andere rechtsgang open staat om de door hem beoogde verwijdering van de GVM-lijst of verlaging van zijn risicoprofiel te bewerkstelligen, is hij in dit kort geding ontvankelijk in zijn vordering.
4.2.
De toetsing in kort geding is beperkt tot de handhaving van [eiser] op de GVM-lijst en ziet niet op de (toezicht)maatregelen die mede in verband daarmee aan hem zijn opgelegd. De beslissing van de directeur van de P.I. om toezichtmaatregelen aan [eiser] op te leggen is immers vatbaar voor beklag en beroep bij de RSJ. Aangezien de plaatsing op de GVM-lijst een rol kan spelen bij de oplegging van toezichtmaatregelen, heeft [eiser] er wel belang bij om een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van zijn GVM-status te vragen.
4.3.
Plaatsing van gedetineerden op de GVM-lijst is geregeld in de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021. Hierin is onder meer het volgende bepaald: De selectiefunctionaris besluit, namens de Minister van Justitie en Veiligheid, of een gedetineerde op de GVM-lijst wordt geplaatst, en zo ja, in welke categorie (hoog of verhoogd). Dit besluit wordt genomen nadat de gedetineerde is besproken in het OO, een landelijk samenwerkingsverband van de bij het gevangeniswezen betrokken partijen, onder wie de selectiefunctionaris, een directeur van een P.I, een operationeel specialist van het GRIP en vertegenwoordigers van het OM. Het OO maakt een risico-inschatting van de gedetineerde en adviseert daarover. Iedere gedetineerde op de GVM-lijst wordt na zes maanden opnieuw in het OO besproken, of eerder indien daartoe aanleiding bestaat. Voor gedetineerden in de categorie ‘hoog’ en ‘verhoogd’ geldt dat zij een dusdanige dreiging vormen voor de orde en veiligheid in de P.I. en/of samenleving dat zij in het OO gemonitord moeten worden. Voor gedetineerden in de categorie ‘hoog’ geldt daarnaast dat zij alleen in een zogeheten ‘GVM-hoog PI’ geplaatst kunnen worden (hoger beveiligingsniveau). Dat geldt niet voor gedetineerden in de categorie ‘verhoogd’: zij kunnen worden geplaatst in elke P.I., met een normaal beveiligingsniveau. Als de selectiefunctionaris heeft besloten tot plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst stelt de directeur van de P.I. deze gedetineerde daarvan op de hoogte. De directeur besluit daarnaast zelfstandig of aan de gedetineerde toezichtmaatregelen worden opgelegd.
4.4.
Bij de beslissing om een gedetineerde te plaatsen of te handhaven op de GVM-lijst komt aan de selectiefunctionaris (die deel uitmaakt van het OO en door het OO wordt geadviseerd) een grote mate van beoordelingsvrijheid toe, zodat deze beslissing door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst. Dit betekent dat alleen plaats is voor het treffen van een voorziening als in dit kort geding moet worden geconcludeerd dat de selectiefunctionaris in redelijkheid niet tot de beslissing om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen, althans te handhaven, heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat de selectiefunctionaris niet in redelijkheid tot die beslissing heeft kunnen komen en dus ook niet dat zijn plaatsing en handhaving op de GVM-lijst onrechtmatig is. De voorzieningenrechter licht dit toe als volgt.
4.5.
Sinds 9 oktober 2024 staat [eiser] alleen nog op de GVM-lijst in verband met liquidatiegevaar (criterium C). Dit liquidatiegevaar is in 2021 voor het eerst aangenomen. Tussen partijen staat vast dat deze indicatie destijds was gebaseerd op de volgende informatie:
  • De in 2018 via Meld Misdaad Anoniem (MMA) ontvangen melding dat [eiser] op de dodenlijst van [naam] . zou staan, omdat hij bang zou zijn dat [eiser] tegen hem zou gaan verklaren;
  • De in 2021 door de P.I. [plaats 2] ontvangen anonieme brief waarin zou hebben gestaan dat er betaald is om [eiser] te vergiftigen;
  • Een in 2021 gedane telefonische mededeling dat [eiser] ‘kroongetuige gaat worden’.
4.6.
Mede gelet op het feit dat [eiser] zelf is veroordeeld voor het plegen van een liquidatie en een poging daartoe en [eiser] niet heeft weersproken dat deze liquidaties deel uitmaken van een liquidatiegolf tussen rivaliserende criminele organisaties die jaren heeft aangehouden, vormde deze informatie in 2021 voldoende basis om aan te nemen dat er sprake was van een concreet en actueel liquidatiegevaar. De informatie uit 2018 is voldoende concreet en de in 2021 ontvangen informatie lijkt daarop voort te bouwen. Het feit dat er kennelijk pas in 2021 – mogelijk na ontvangst van de nieuwe informatie – gevolgen zijn verbonden aan de MMA-melding uit 2018, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was de beslissing om [eiser] in 2021 op de GVM-lijst met risicoprofiel ‘hoog’ te plaatsen in verband met liquidatiegevaar dan ook niet onrechtmatig.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het niet onredelijk dat de selectiefunctionaris bij de beslissingen om de GVM-status van [eiser] vervolgens te verlengen het incident van 13 juli 2022 heeft betrokken. Bij dit incident is [eiser] door een of meer medegedetineerden van achteren aangevallen in de keuken van de P.I. Alphen a/d Rijn. Volgens het GRIP-rapport heeft [eiser] over dit incident geen openheid van zaken willen geven. Dat dit incident daarom gezien wordt als een dreiging die (mogelijk) samenhangt met het liquidatiegevaar, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk. De stelling van [eiser] ter zitting dat de aanval slechts te maken had met een woordenwisseling die hij eerder die dag met een gedetineerde had gehad en dat hem over dit incident nooit een verklaring is gevraagd, acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig. Dergelijke incidenten worden immers standaard door de P.I. onderzocht, zoals de Staat heeft benadrukt. De andersluidende stelling van [eiser] wordt ook op geen enkele wijze door hem onderbouwd, terwijl in het GRIP-rapport met zoveel woorden opgenomen is dat [eiser] desgevraagd heeft geweigerd openheid van zaken te geven. Van dat laatste gaat de voorzieningenrechter dan ook uit. Bij deze stand van zaken is het niet onredelijk dat het incident van 2022 in de risicobeoordeling van de selectiefunctionaris is betrokken.
4.8.
Ter zitting heeft [eiser] nog verklaard dat hij niet bang is voor liquidatie in detentie en dat ook nooit is geweest. Volgens hem heeft hij ook geen belastende verklaringen afgelegd tegen [naam] . en is A. inmiddels afgestraft, zodat A. ook geen reden meer zou hebben om hem te bedreigen. Hiertegenover heeft de landsadvocaat juist gewezen op twee in de OO-verslagen vermelde brieven (uit 2022 en 2023) van de advocaat van [eiser] , waaruit zou volgen dat er volgens hem wel gevaar is voor het leven van [eiser] . Weliswaar heeft de advocaat van [eiser] de inhoud van deze brieven betwist, maar zonder kennis te nemen van die brieven (die zich niet in het dossier bevinden), valt niet uit te sluiten dat ook [eiser] op enig moment vreesde voor zijn leven. Opvallend is verder dat [eiser] het bestaan van een liquidatiegevaar niet eerder heeft betwist. Anders dan [eiser] heeft gesteld, kan de afwezigheid van liquidatiegevaar ook niet (impliciet) worden afgeleid uit de beslissing van de RSJ van 7 oktober 2024 op beklag, aangezien die uitspraak op het liquidatiegevaar geen betrekking heeft. Die uitspraak ziet op de informatie die de directeur van de P.I. ten grondslag had gelegd aan bepaalde GVM-maatregelen van 31 oktober 2023, die kennelijk te maken hadden met het onderhouden van ongeoorloofde contacten door [eiser] . Niet valt in te zien op welke wijze het oordeel van de RSJ op dat punt samenhangt met het al dan niet bestaan van een liquidatiegevaar.
4.9.
Gelet op de gewelddadige achtergrond van [eiser] , de meldingen uit 2018 en 2021 en het fysieke incident uit 2022 acht de voorzieningenrechter de beslissing van de selectiefunctionaris van oktober 2024 om de GVM-status met risicoprofiel ‘hoog’ van [eiser] in verband met liquidatiegevaar te handhaven niet onredelijk. Net als de RSJ in zijn beslissing op het verzoek om schorsing van 17 oktober 2024, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen reden om aan te nemen dat deze meldingen onvoldoende concreet, actueel en/of betrouwbaar zijn om een liquidatiegevaar aan te kunnen nemen.
4.10.
Aan [eiser] moet wel worden toegegeven dat de meldingen uit 2018 en 2021 en het incident uit 2022 niet zonder meer tot aan het einde van zijn detentie voldoende basis kunnen blijven vormen om hem in verband met liquidatiegevaar op de GVM-lijst te handhaven. Dat geldt zeker als er geen nieuwe incidenten of meldingen meer volgen. In dat geval kunnen de eerdere meldingen en het incident uit 2022 op enig moment door tijdsverloop mogelijk niet meer als actueel worden aangemerkt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de selectiefunctionaris dan ook bij een volgend evaluatiemoment niet volstaan met de motivering dat er geen nieuwe feiten bekend zijn waaruit zou blijken dat het gevaar op liquidatie of bedreiging binnen detentie van (of door) [eiser] is afgenomen en zal hij in voorkomend geval nader moeten motiveren waarom de dreiging nog steeds als voldoende actueel wordt aangemerkt. [eiser] heeft er hierbij terecht op gewezen dat het enkele feit dat er geen externe informatie is binnengekomen dat de dreiging niet meer actueel is, op termijn niet kan volstaan. Het is immers zonder nadere toelichting, die ontbreekt, lastig te begrijpen welke informatie de selectiefunctionaris meent te moeten ontvangen (en van wie) voordat een (hoog) risico op liquidatie niet meer kan worden aangenomen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de selectiefunctionaris in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om [eiser] op de GVM-lijst met risicoprofiel ‘hoog’ te handhaven en dat die plaatsing op dit moment nog gerechtvaardigd is. Voor afschaling van het risicoprofiel naar ‘verhoogd’ bestaat, uitgaande van een liquidatierisico, evenmin aanleiding. Op dit moment is overigens ook onvoldoende aannemelijk dat aan [eiser] (toezicht)maatregelen zijn opgelegd, die enkel te maken hebben met het verschil tussen het risicoprofiel ‘hoog’ en ‘verhoogd’. Verder is het niet aannemelijk dat alleen het risicoprofiel van [eiser] aan de door hem gewenste overplaatsing naar een P.I. dichter in de buurt van Rotterdam in de weg staat. De Staat heeft in dit verband onweersproken gesteld dat ook P.I. [plaats 4] geschikt is voor gedetineerden met GVM risicoprofiel ‘hoog’, maar dat er kennelijk andere bezwaren zijn die aan overplaatsing van [eiser] naar die P.I. in de weg staan.
4.12.
De slotsom is dat de vordering tot verwijdering van de GVM-lijst en de vordering tot afschaling van het risicoprofiel van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’ worden afgewezen.
4.13.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025.
WJ