ECLI:NL:RBDHA:2025:10805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
C/09/682356 KG ZA 25-243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over aanbesteding en tussenkomst van derden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [partij 1] B.V. en de Gemeente Westland, waarbij [partij 2] B.V. als tussenkomende partij is toegelaten. De procedure betreft een aanbesteding voor de reconstructie van een straat, waarbij [partij 1] als winnaar was aangewezen. [partij 2] heeft echter bezwaar gemaakt tegen deze gunning, stellende dat de inschrijving van [partij 1] ongeldig was vanwege niet-naleving van de Watervergunning. De Gemeente heeft na een eerdere uitspraak in een kort geding besloten de gunning aan [partij 1] in te trekken en voornemens om de opdracht aan [partij 2] te gunnen. [partij 1] heeft hiertegen een kort geding aangespannen, waarin zij vorderingen heeft ingesteld om de Gemeente te verbieden verdere uitvoering te geven aan de intrekkingsbeslissing en de aanbesteding voort te zetten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [partij 1] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij niet heeft ingegrepen in de eerdere procedure en daardoor haar recht om tegen de uitkomst op te komen heeft verloren. De Gemeente en [partij 2] hebben verweer gevoerd en de voorzieningenrechter heeft de proceskosten aan [partij 1] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel-voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/682356 KG ZA 25-243
Vonnis in kort geding van 17 juni 2025
in de zaak van
[partij 1] B.V.te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaten mrs. R.D. Versteeg en mr. H. Doornhof te Amsterdam,
tegen:
Gemeente Westlandte Naaldwijk, gemeente Westland,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. E. Bregonje te Terneuzen,
en
[partij 2] B.V. te [vestigingsplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
eiseres in het incident tot tussenkomst,
advocaten: mrs J. Haest en N.E.B. Scheermeijer te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [partij 1] ’, ‘de Gemeente’ en ‘ [partij 2] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord van de Gemeente, met producties 1 tot en met 8;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst van [partij 2] ;
- de op 27 mei 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij de advocaten van partijen de zaak aan de hand van pleitnota’s hebben toegelicht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.Het incident tot tussenkomst, subsidiair voeging

2.1.
[partij 2] heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen [partij 1] en de Gemeente. Ter onderbouwing van haar vordering tot tussenkomst voert zij, samengevat, aan dat de vorderingen van [partij 1] zien op de gunningsbeslissing van de Gemeente en dat bij toewijzing daarvan direct de belangen van [partij 2] zouden worden geschaad.
[partij 1] en de Gemeente hebben ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst van [partij 2] .
[partij 2] is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Verder is niet gebleken dat de tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

3.1.
De Gemeente heeft een Europese aanbestedingsprocedure gehouden voor de opdracht ‘reconstructie [straatnaam] te [plaats] ’. Op de aanbesteding zijn van toepassing de Aanbestedingswet 2012 (Aw), de Uniforme Administratie Voorwaarden 2012 (UAV 2012), de RAW-bepalingen en het Aanbestedingsreglement Werken 2016 (ARW 2016).
Gunning van de opdracht zou plaatsvinden aan de economisch meest voordelige inschrijver op basis van de beste prijs-kwaliteitsverhouding.
3.2.
In het Beschrijvend document, paragraaf 6.5, staat dat de minimumeisen die de Gemeente stelt aan de uitvoering van de opdracht staan vermeld in het Bestek en de bijbehorende bijlagen. Inschrijvers moeten onvoorwaardelijk instemmen met de minimumeisen, bij gebreke waarvan een inschrijving als ongeldig terzijde wordt gelegd.
3.3.
De Gemeente heeft drie inschrijvingen ontvangen. Omdat [partij 1] de inschrijving met de beste prijs-kwaliteitverhouding had gedaan, heeft de Gemeente op 28 november 2024 een voorlopige gunningsbeslissing genomen waarbij [partij 1] als winnaar is aangemerkt.
3.4.
[partij 2] , de inschrijver met de één na beste prijs-kwaliteitverhouding, heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij de Gemeente en na afwijzing daarvan een kort geding aangespannen tegen de Gemeente.
Volgens [partij 2] was de inschrijving van [partij 1] ongeldig omdat deze niet voldoet aan de minimumeisen zoals opgenomen in het Bestek en de bijlagen, waaronder de Watervergunning. Artikel 4.3.3. van de Watervergunning bepaalt namelijk dat drijvende objecten buiten werktijden en in het weekend moeten worden afgekoppeld en in de lengterichting langs een oeverlijn moeten worden geplaatst en de inschrijving van [partij 1] wijkt daarvan af.
3.5.
De Gemeente heeft [partij 1] bij e-mail van 6 januari 2025 een afschrift van de dagvaarding toegezonden en gewezen op de mogelijkheid van tussenkomst dan wel voeging.
3.6.
Voorafgaand aan de indiening van de conclusie van antwoord in die procedure heeft de Gemeente bij e-mail van 30 januari 2025 deze in concept voorgelegd aan [partij 1] teneinde haar in de gelegenheid te stellen eventuele punten ter verbetering voor te dragen.
In haar conclusie van antwoord heeft de Gemeente zich op het standpunt gesteld dat [partij 2] wel geldig heeft ingeschreven omdat in haar plan van aanpak de doorstroming van het primair boezemwater is gegarandeerd en daarmee voldaan wordt aan het doel waarvoor artikel 4.3.3. in de Watervergunning is opgenomen. Daarnaast voorziet het Bestek volgens de Gemeente bij een afwijkende wijze van uitvoering in de mogelijkheid om een afwijkende vergunning te verkrijgen.
3.7.
Bij e-mail van 4 februari 2025 heeft [partij 1] aan de Gemeente - onder meer - bericht als volgt:
“Ik heb het CVA doorgenomen en kan mij vinden in de gestelde conclusies/antwoorden.
Op dit moment zijn wij niet in een geschikter bezit dan de reeds verstrekte watervergunningen.
Mogelijk krijgen wij voor donderdag nog wel een watervergunning binnen die exact ‘fit’ op het gevraagde. Is het mogelijk om deze eventueel morgen nog toe te voegen?
Wij hebben verder besloten niet bij de zitting aan te sluiten. Ons inziens is het sterk procesmatig en wij willen voorkomen in het praktische te verzanden.
Daarnaast achten wij de kans dat het bezwaar gegrond wordt verklaard zeer klein, en hebben er vertrouwen in, dat het gestelde in het CVA, voldoende ondersteuning biedt.”
3.8.
Bij vonnis in kort geding van 24 februari 2025, zaak-/ rolnummer: C/09/678021 / KG ZA 25-1 (verder: het vonnis) heeft de voorzieningenrechter – voor zover hier van belang – de Gemeente verboden uitvoering te geven aan de door haar op 28 november 2024 geuite voorlopige gunning en bepaald dat wanneer de Gemeente nog tot gunning van het Werk wenst over te gaan, door haar een nieuwe voorlopige gunningsbeslissing moet worden genomen, waarbij het Werk aan geen ander dan [partij 2] mag worden gegund.
3.9.
De Gemeente heeft [partij 1] op 25 februari 2025 telefonisch op de hoogte gesteld van het vonnis en haar later een afschrift daarvan gestuurd (op 11 maart 2025). Op 6 maart 2025 heeft de Gemeente [partij 1] als volgt bericht:
“ De rechter heeft vonnis gewezen en bepaald dat de gemeente uw inschrijving als ongeldig had moeten verklaren vanwege strijdigheid met de Watervergunning die onderdeel was van de aanbestedingsdocumenten.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter heeft de gemeente besloten de gunningsbeslissing van 28 november 2024 via dit schrijven in te trekken. Op basis van het vonnis van de rechter ziet de gemeente zich genoodzaakt uw inschrijving als ongeldig te beschouwen en terzijde te leggen. Tevens deelt de gemeente u via dit schrijven mede dat zij voornemens is de opdracht aan Aannemingsbedrijf [partij 2] B.V. te gunnen.
Conform paragraaf 4.8 van het Beschrijvend document is uw recht komen te vervallen om tegen het gewezen vonnis in actie te komen.”
3.10.
In het Beschrijvend document, paragraaf 4.8 met als titel Voornemen tot gunning, staat – onder meer –:
“Indien een Inschrijver binnen de termijn van 20 kalenderdagen een kort geding aanhangig maakt tegen de gunningsbeslissing, staat het de overige Inschrijvers vrij om in deze procedure te interveniëren. In het belang van een snelle en goede voortgang van de procedure vervalt aan een Inschrijver die niet intervenieert, het recht om in een later stadium in actie te komen tegen een gewezen vonnis met gebruikmaking van het rechtsmiddel Derdenverzet.”

4.Het geschil

4.1.
[partij 1] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairI. de Gemeente verbiedt verdere uitvoering te geven aan de intrekkingsbeslissing;
II. de Gemeente gebiedt de intrekkingsbeslissing (en daarmee tevens het gunningsvoornemen aan [partij 2] ) in te trekken;
III. de Gemeente gebiedt de aanbesteding voort te zetten c. q. te hervatten in de stand waarin de aanbestedingsprocedure zich bevond bij het verzenden van de gunningsbeslissing aan [partij 1] en de aanbesteding op basis daarvan af te ronden zonder nieuwe standstill- en vervaltermijnen te hanteren;
IV. bepaalt dat de Gemeente een dwangsom verbeurt ter hoogte van € 100.000,00 bij schending van een van de hiervoor gevorderde ge- en verboden, te vermeerderen met een bedrag van
€ 10.000, 00 per dag dat de overtreding voortduurt;
subsidiair:
V. de Gemeente verbiedt verdere uitvoering te geven aan de intrekkingsbeslissing;
VI. de Gemeente gebiedt de intrekkingsbeslissing (en daarmee tevens het gunningsvoornemen aan [partij 2] ) in te trekken en bepaalt dat de opdracht niet gegund mag worden aan een ander dan [partij 1] ;
VII. bepaalt dat de Gemeente een dwangsom verbeurt ter hoogte van € 100.000,00 bij schending van een van de hiervoor primair gevorderde ge- en verboden, te vermeerderen met een bedrag van € 10.000, 00 per dag dat de overtreding voortduurt;
méér subsidiair:
VIII. de Gemeente verbiedt verdere uitvoering te geven aan de intrekkingsbeslissing;
IX. de Gemeente gebiedt de intrekkingsbeslissing in te trekken;
X. de Gemeente verbiedt om de opdracht te gunnen op basis van deze aanbesteding en haar gebiedt om tot heraanbesteding over te gaan indien en voor zover de Gemeente de opdracht nog wenst te gunnen;
XI. bepaalt dat de Gemeente een dwangsom verbeurt ter hoogte van € 100.000,00 bij schending van een van de hiervoor subsidiair gevorderde ge- en verboden, te vermeerderen met een bedrag van € 10.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt;
uiterst subsidiair:
XII. de Gemeente verbiedt verdere uitvoering te geven aan de intrekkingsbeslissing;
XIII. de Gemeente gebiedt de intrekkingsbeslissing in te trekken;
XIV. de maatregelen treft die de voorzieningenrechter verder gerade acht;
XV. bepaalt dat de Gemeente een dwangsom verbeurt ter hoogte van € 100.000,00 bij schending van een van de hiervoor meer subsidiair gevorderde ge- en verboden, te vermeerderen met een bedrag van 10.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt;
Een en ander met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
4.2.
Aan deze vorderingen legt [partij 1] – samengevat – het volgende ten grondslag.
De Gemeente heeft de intrekkingsbeslissing in haar brief van 6 maart 2025 onvoldoende gemotiveerd door uitsluitend te verwijzen naar een niet nader geduid vonnis, wat pas later aan [partij 1] is toegestuurd. Het vonnis betreft bovendien slechts een voorlopig oordeel.
De Gemeente is in het vonnis niet veroordeeld tot het nemen van het besluit tot intrekking en was evenmin verplicht de opdracht (direct) aan [partij 2] te gunnen. De Gemeente had zich er bovendien van moeten vergewissen dat zij een rechtmatig besluit nam.
In het vonnis is een onjuiste stelling van [partij 2] gevolgd: er is namelijk geen verschil tussen een wijziging en een aanvulling van een vergunning, waarbij ‘aanvulling’ van de watervergunning in verband met overschrijding van de termijn daarvan (door [partij 2] ) wel toelaatbaar zou zijn en 'wijziging' daarvan in verband met de gebruiksmogelijkheden buiten werktijd en in het weekend (door [partij 1] ) niet. In beide gevallen worden inschrijvers geconfronteerd met de eisen van een vergunning en maken zij gebruik van de door de gemeente expliciet geboden mogelijkheid om de vergunningseisen te verruimen.
Voor zover haar inschrijving niet geldig zou zijn wegens het niet voldoen aan de eisen van de Watervergunning, geldt hetzelfde voor de inschrijving van [partij 2] . Kortom: beide inschrijvingen zijn geldig of beide inschrijving zijn ongeldig. Elke andere uitkomst - zoals de intrekkingsbeslissing - is strijdig met het gelijkheidsbeginsel.
Voor zover zou worden geoordeeld dat de aanbestedingsstukken onvoldoende duidelijk maken wat de mogelijkheden zijn voor het (geldig) gebruikmaken van de mogelijkheid om de watervergunningseisen te verruimen, resteert alleen nog de mogelijkheid van heraanbesteding van de opdracht, voor zover de Gemeente deze nog wenst te gunnen.
4.3.
De Gemeente en [partij 2] voeren, ieder afzonderlijk, verweer, en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [partij 1] in haar vorderingen althans tot afwijzing daarvan.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
Het meest verstrekkende verweer van zowel de Gemeente als [partij 2] is dat [partij 1] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, op grond van het bepaalde in paragraaf 4.8 van het Beschrijvend document.
5.2.
De betreffende bepaling luidt:
“indien een Inschrijver binnen de termijn van 20 kalenderdagen een kort geding aanhangig maakt tegen de gunningsbeslissing, staat het de overige Inschrijvers vrij om in deze procedure te interveniëren. In het belang van een snelle en goede voortgang van de procedure vervalt aan een Inschrijver die niet intervenieert, het recht om in een later stadium in actie te komen tegen een gewezen vonnis met gebruikmaking van het rechtsmiddel Derdenverzet.”
5.3.
Partijen verschillen van mening over de betekenis van deze bepaling.
Volgens [partij 1] ziet deze alleen op het rechtsmiddel van derdenverzet (art. 376 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv.) en staat de bepaling daardoor niet in de weg aan het instellen van het onderhavige kort geding, dat zich richt tegen de intrekkingsbeslissing en (voorlopige) gunning aan een derde, [partij 2] .
De Gemeente en [partij 2] stellen zich op het standpunt dat de strekking van paragraaf 4.8 is de snelle en goede voortgang van de aanbestedingsprocedure. Dit vereist dat er snel en doeltreffend wordt geprocedeerd over de vraag of een gunningsbesluit al dan niet rechtsgeldig is. Dat brengt met zich dat als door een inschrijver een kort geding tegen een voorlopige gunningsbeslissing aanhangig wordt gemaakt, andere inschrijvers die bij de uitkomst van dat kort geding belang hebben gebruik moeten maken van de mogelijkheid tot voeging of tussenkomst in dat geding om te voorkomen dat een voorziening wordt getroffen die in hun nadeel is. Op die manier kan in één ronde (een kort geding), rekening houdend met de standpunten en belangen van alle betrokkenen die bij de gunningsbeslissing betrokken zijn , worden beslist. In paragraaf 4.8 is duidelijk omschreven dat de bepaling ziet op een partij die niet intervenieert. [partij 1] had de mogelijkheid om te interveniëren, maar heeft welbewust daarvan afgezien.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat paragraaf 4.8 van het Beschrijvend document zich richt tot de ‘overige Inschrijvers’. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn dat onmiskenbaar inschrijvers die niet het initiatief hebben genomen tot het kort geding tegen de voorlopige gunning. In de bepaling wordt er expliciet op gewezen dat zij, de overige Inschrijvers, kunnen interveniëren in een door een (teleurgestelde) Inschrijver aangespannen kort geding. Degenen (behorend tot de overige Inschrijvers – in het bijzonder zullen dat zijn: degenen aan wie voorlopig gegund is) die nalaten te interveniëren in dat kort geding kunnen niet in een later stadium opkomen tegen een in dat kort geding gewezen vonnis door middel van derdenverzet, zo volgt uit paragraaf 4.8. Aldus wordt de route naar het in de wet geregelde rechtsmiddel van derdenverzet (artikel 376 Rv.) dus met zoveel woorden geblokkeerd. Dat rechtsmiddel staat open voor derden die zijn benadeeld door een rechterlijke beslissing in een zaak waarin zij niet betrokken zijn, door oproeping, voeging of tussenkomst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan over de ratio van deze bepaling voor inschrijvers geen misverstand (hebben) bestaan: het bepaalde in paragraaf 4.8 dient ertoe geschillen over gunning zoveel mogelijk te concentreren in één procedure om zo te voorkomen dat iedere overige Inschrijver die niet heeft geïntervenieerd in het kort geding nadien alsnog kan opkomen tegen een voor hem nadelige uitkomst in dat kort geding. In dit licht brengt een redelijke uitleg van paragraaf 4.8 mee dat het daarin uitgesloten derden
verzetzo moet worden begrepen dat dit ziet op opvolgende juridische procedures geïnitieerd door derden (één of meer overige Inschrijvers) waarin wordt opgekomen tegen een vonnis in een kort geding waarin zij niet hebben geïntervenieerd. Daarbij maakt het niet uit of dat nu is via aanwending van het rechtsmiddel van derdenverzet, dan wel door een nieuw kort geding tegen de aanbestedende dienst te starten waarin in wezen wordt opgekomen tegen de consequenties van dat kortgedingvonnis, waarin de aanbestedende dienst is gedwongen de voorlopige gunningsbeslissing in te trekken en in feite te gunnen aan de eiser in dat kort geding. Elke deelnemer aan deze aanbestedingsprocedure had paragraaf 4.8 in redelijkheid zo behoren te begrijpen.
5.5.
Met het onderhavige kort geding komt [partij 1] op tegen de voor haar ongunstige uitkomst van het eerdere kort geding tussen [partij 2] en de Gemeente als gevolg waarvan de voorlopige gunning aan [partij 1] onderuit is gegaan. De kern van haar vordering is dat de gemeente toch aan haar, [partij 1] , moet gunnen terwijl de kortgedingrechter heeft geoordeeld dat de gemeente (zou zij nog willen gunnen) aan [partij 2] moet gunnen. Precies deze gang van zaken beoogt de bepaling in paragraaf 4.8 van het Beschrijvend document tegen te gaan.
5.6.
Vaststaat dat [partij 1] tijdig op de hoogte is gesteld van de dagvaarding in de kortgedingprocedure tussen [partij 2] en de Gemeente. Ook heeft zij kennis genomen van de conclusie van antwoord van de Gemeente voordat die werd ingediend, en is zij gewezen op de mogelijkheid om in die procedure tussen te komen of zicht te voegen.
Zowel uit de dagvaarding als uit de conclusie van antwoord heeft [partij 1] kunnen opmaken dat inzet van dat kort geding was de (voorlopige) gunning aan [partij 1] en de door [partij 2] ingeroepen ongeldigheid van de inschrijving van [partij 1] omdat niet aan de in de Watervergunning gestelde voorwaarden zou zijn voldaan. [partij 1] had er ernstig rekening mee moeten houden dat (ook) ter zitting op het al dan niet voldoen aan die voorwaarden zou worden ingegaan en van invloed zou kunnen zijn op het oordeel over de voorlopige gunning. Uit de correspondentie van 4 februari 2025 van [partij 1] aan de Gemeente, zie hiervoor onder 3.7, blijkt dat [partij 1] zich hiervan ook bewust was. Door ervoor te kiezen niet te interveniëren in dat kort geding heeft [partij 1] kennelijk bewust nagelaten haar standpunt in dat kort geding naar eigen inzicht en op basis van haar (beter) bekende feiten en omstandigheden, naar voren te brengen. Het risico dat uit deze keuze voortvloeit komt geheel voor rekening van [partij 1] .
5.7.
Het voorgaande betekent dat [partij 1] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen.
Proceskosten
5.8.
Aangezien [partij 1] in het ongelijk is gesteld zal zij worden veroordeeld in de proceskosten.
Aan de zijde van de Gemeente worden deze conform het toepasselijke liquidatietarief begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Aan de zijde van [partij 2] worden de proceskosten begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
verklaart [partij 1] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
6.2.
veroordeelt [partij 1] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente en aan de zijde van [partij 2] tot op heden, voor ieder van hen, begroot op € 1.999,00, dit bedrag te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [partij 1] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
veroordeelt [partij 1] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van de Gemeente als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4.
verklaart de veroordelingen onder 6.2 en 6.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.
SH