ECLI:NL:RBDHA:2025:10804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
C/09/682828 KG ZA 25-279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot ontruiming van een woning door erfgenamen

In deze zaak vorderden de eisers, die zich als erfgenamen van de op 7 december 2020 overleden [naam] beschouwen, de ontruiming van de woning waarin de gedaagde, de niet-geregistreerde partner van de overledene, nog steeds woont. De woning was in 2001 gezamenlijk gekocht, maar op 13 mei 2005 uitsluitend op naam van de overledene gezet. De eisers stelden dat zij de woning willen verkopen en dat de gedaagde deze dient te verlaten. De gedaagde heeft echter geen recht of titel om de woning te bewonen, aldus de eisers. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2025 werd geprobeerd tot een schikking te komen, maar dit mislukte. De eisers vroegen om een vonnis.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers geen spoedeisend belang hadden bij de gevraagde ontruiming. Dit kwam voort uit het feit dat de eisers slechts voor één/vierde deelgenoot zijn in de onverdeelde eigendom van de woning, en dat de medewerking van de Chinese ex-echtgenoten van de overledene vereist is voor de verkoop. Bovendien nam de gedaagde de hypotheeklasten van de woning volledig voor haar rekening. Gezien deze omstandigheden werden de vorderingen van de eisers afgewezen, en werden zij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel-voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/682828/ KG ZA 25-279
Vonnis in kort geding van 18 juni 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] te [woonplaats 1] ,

2. [eiser 2]te [woonplaats 1] ,
3. [eiser 3]te [woonplaats 1] ,
4. [eiser 4]te [woonplaats 1] ,
5. [eiser 5]te [woonplaats 2] ,
6. [eiser 6]te [woonplaats 1] ,
7. [eiser 7]te [woonplaats 1] ,
8. [eiser 8]te [woonplaats 3] ,
eisers,
advocaat mr. H. Loonstein, te Amsterdam,
tegen:
[gedaagde]te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. I.J. Janssens te Den Haag.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [eisers] c.s.’ en gedaagde als ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 11;
- de aanvullende productie 9 van [eisers] c.s.;
- de aanvullende producties 12 en 13 van [gedaagde] ;
- de op 7 mei 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij de advocaten de zaak hebben toegelicht, mr. Loonstein aan de hand van een pleitnota.
1.2.
De zaak is aan het einde van de mondelinge behandeling aangehouden op verzoek van partijen om te proberen tot een schikking te komen. Partijen hebben uiteindelijk geen schikking bereikt en eisers hebben om vonnis gevraagd. Ten slotte is de datum voor vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was de, niet geregistreerde, partner van de op 7 december 2020 overleden [naam] ( [naam] ). Zij woonden circa 25 jaar samen in een woning op het adres [adres] te [woonplaats 1] (hierna: de woning). De woning is in 2001 gezamenlijk gekocht en op 13 mei 2005 bij notariële akte uitsluitend op naam van [naam] gezet. Op de woning rust een recht van hypotheek van ING uit hoofde van een op 17 februari 2006 door [naam] en [gedaagde] aangegane hypothecaire geldlening van € 286.000,00. De hypotheeklasten zijn sindsdien gedragen door [gedaagde] , die nog in de woning woont. [gedaagde] is geen erfgenaam van [naam] .
2.2.
[eisers] c.s. stellen erfgenamen te zijn van [naam] . Eiseres onder 1 is diens moeder
,eiser onder 2 diens vader. De overige eisers zijn halfzusters dan wel halfbroers van de overledene
.Volgens een brief van 24 april 2025 van notaris mr. [notaris] valt één/vierde onverdeeld aandeel van de woning in de nalatenschap, omdat [naam] twee Chinese ex-echtgenoten had die mede-eigenaren zijn geworden van de woning.
2.3.
[eisers] c.s. hebben [gedaagde] in september 2022 bericht dat zij de woning willen verkopen en dat zij daarom de woning dient te verlaten. Na correspondentie tussen (de advocaten van) partijen hebben [eisers] c.s. bij brief van 23 januari 2025 [gedaagde] tot ontruiming van de woning gesommeerd. Dit heeft geen effect gesorteerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) [gedaagde] veroordeelt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning te ontruimen, zo nodig met behulp van de sterke arm;
b) [gedaagde] veroordeelt aan [eisers] c.s. de kosten van ontruiming te voldoen indien [gedaagde] niet vrijwillig aan de veroordeling tot ontruiming voldoet en [eisers] c.s. de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf (moeten) bewerkstelligen;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vorderingen leggen [eisers] c.s. – samengevat – ten grondslag dat zij de erfgenamen zijn van [naam] en dat [gedaagde] de woning zonder recht of titel bewoont. [eisers] c.s. willen de woning verkopen en daarvoor is het noodzakelijk dat [gedaagde] de woning verlaat. [eisers] c.s. hebben daarbij een spoedeisend belang omdat zij als deelgenoten in de erfenis van [naam] niet langer in onverdeeldheid willen blijven.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 254 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven.
4.2.
[eisers] c.s. stellen dat zij een spoedeisend belang hebben bij hun vordering tot ontruiming van de woning omdat zij als deelgenoten in de erfenis van [naam] niet langer in onverdeeldheid willen blijven en tot verkoop van de woning willen overgaan.
Indien de gevorderde ontruiming zou worden toegewezen, kan dat er echter niet toe leiden dat de woning op korte termijn verkocht kan worden. Eisers zijn immers volgens het onbetwiste bericht van de notaris van 24 april 2025 slechts voor één/vierde deelgenoot in het onverdeeld aandeel van de woning. Daarnaast zijn de Chinese ex-echtgenoten van [naam] blijkens dit bericht kennelijk ook deelgenoten, zodat hun medewerking is vereist voor de verkoop van de woning.
Nu daarvan niet is gebleken is de verkoop van de woning door [eisers] c.s. vooralsnog niet aan de orde. Tegen deze achtergrond hebben [eisers] c.s. op dit moment dan ook geen spoedeisend belang bij de gevraagde ontruiming. Dit geldt temeer nu [gedaagde] de hypotheeklasten van de woning volledig voor haar rekening neemt.
De vorderingen zullen daarom worden afgewezen bij gebreke van een spoedeisend belang.
Proceskosten
4.3.
Aangezien [eisers] c.s. in het ongelijk zijn gesteld zullen zij worden veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van [gedaagde] worden deze conform het toepasselijke liquidatietarief begroot op:
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.616,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.616,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] c.s. niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.
SH