ECLI:NL:RBDHA:2025:10797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
NL25.25124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring van een Algerijnse vreemdeling met betrekking tot zicht op uitzetting en voortvarend handelen van de autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie, verweerder, was opgelegd op 10 maart 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring nog steeds voortduurt en dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn is. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel rechtmatig is. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 2 mei 2025 vastgesteld dat de maatregel tot dat moment rechtmatig was. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder het gebrek aan voortvarendheid van verweerder en de mogelijkheid van een lichter middel, verworpen. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld door regelmatig contact te onderhouden met de Algerijnse autoriteiten en dat er geen reden is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.25124

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 10 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 11 juni 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 mei 2025 (in de zaak NL25.18624) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 28 april 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 28 april 2025.
Zicht op uitzetting
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt.
3.1.
Eiser heeft deze grond eerder aangevoerd in de beroepen die hebben geleid tot de uitspraken van 21 maart 2025 (NL25.11317) en 2 mei 2025 (NL25.18624). De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 2.1 respectievelijk 3 van deze uitspraken. Aanvullend wordt overwogen dat de op 14 maart 2025 gestarte laissez-passer (lp) aanvraag voor eiser bij de Algerijnse autoriteiten nog in behandeling is. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt dat voor hem niet binnen een redelijke termijn een lp zal worden afgegeven. Daarbij betrekt de rechtbank de relatief korte duur van het lp-traject en wijst de rechtbank er op dat op eiser de verplichting rust om volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting en het lp-traject. Niet is gebleken dat eiser dat in de te beoordelen periode voldoende heeft gedaan. Zo blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 6 mei 2025 dat eiser heeft verklaard zich niet actief in te spannen om documenten te kunnen overleggen die aantonen wie hij is en dat hij geen enkel belang heeft bij of behoefte heeft aan terugkeer naar Algerije. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting door enkel berichten te sturen aan het consulaat.
4.1.
Uit het voortgangsrapport blijkt dat verweerder in de te toetsen periode op 1 mei 2025 en 21 mei 2025 heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. Daarnaast heeft er op 6 mei 2025 een vertrekgesprek plaatsgevonden. Door maandelijks een vertrekgesprek met eiser te voeren en daarnaast om de ongeveer drie weken te rappelleren bij de autoriteiten van Algerije, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting naar Algerije. De rechtbank volgt eiser, gelet op het voorgaande, ook niet in zijn stelling dat verweerder enkel berichten stuurt aan het consulaat. Er vinden immers ook vertrekgesprekken plaats. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Eiser verleent namelijk medewerking en zal zich beschikbaar houden voor een meldplicht.
5.1.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder op enig moment in de te toetsen periode had moeten volstaan met oplegging van een lichter middel. Het risico op onttrekking aan het toezicht is onverminderd aanwezig. In dit verband wordt ook gewezen op eisers verklaring tijdens het vertrekgesprek op 6 mei 2025, waaruit duidelijk blijkt dat eiser niet terug wil naar Algerije en waaruit tevens volgt dat eiser, anders dan hij stelt, nog altijd geen medewerking verleent aan zijn uitzetting. Van omstandigheden die maken dat het voortduren van de maatregel onevenredig bezwarend is, is verder niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.