Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker,
Inleiding
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een V-nummer heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd bepaald dat hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsdocument EU/EER. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreest voor uitzetting naar Turkije voordat op zijn bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet expliciet heeft aangegeven welke voorlopige voorziening hij vraagt, maar dat het verzoek moet worden opgevat als een verzoek om opschorting van de rechtsgevolgen van het primaire besluit. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij onder het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije valt, maar heeft dit niet onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bereidheid van verzoeker om zijn aanvraag compleet te maken onvoldoende is om aan te nemen dat het bezwaar kans van slagen heeft.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen en het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.