ECLI:NL:RBDHA:2025:1075
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Nietigverklaring van de dagvaarding in kort geding met betrekking tot onderhuurovereenkomst en huurbescherming
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H. Bouwman, heeft een dagvaarding uitgebracht tegen gedaagde, die niet is verschenen. De zaak betreft een geschil over de nietigheid van de dagvaarding en de onderhuurovereenkomst tussen eiser en gedaagde. Eiser heeft gesteld dat hij met zijn verhuurder is overeengekomen de huur per 1 februari 2025 te beëindigen en dat gedaagde de woning moet ontruimen. Echter, de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de dagvaarding niet correct is betekend, omdat deze niet op het juiste adres is afgeleverd. Dit gebrek leidt tot de nietigheid van de dagvaarding, waardoor er geen verstek kan worden verleend tegen gedaagde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat gedaagde op de juiste wijze is opgeroepen en dat de dagvaarding niet in persoon is betekend. Hierdoor is de dagvaarding nietig verklaard en is eiser in de proceskosten veroordeeld, terwijl de kosten aan de zijde van gedaagde op nihil zijn begroot. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat, zelfs als de dagvaarding geldig zou zijn, de vordering van eiser inhoudelijk ongegrond lijkt, gezien de huurbescherming die gedaagde geniet op basis van de onderhuurovereenkomst.