ECLI:NL:RBDHA:2025:1075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
C/09/678968 / KG ZA 25-56
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van de dagvaarding in kort geding met betrekking tot onderhuurovereenkomst en huurbescherming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H. Bouwman, heeft een dagvaarding uitgebracht tegen gedaagde, die niet is verschenen. De zaak betreft een geschil over de nietigheid van de dagvaarding en de onderhuurovereenkomst tussen eiser en gedaagde. Eiser heeft gesteld dat hij met zijn verhuurder is overeengekomen de huur per 1 februari 2025 te beëindigen en dat gedaagde de woning moet ontruimen. Echter, de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de dagvaarding niet correct is betekend, omdat deze niet op het juiste adres is afgeleverd. Dit gebrek leidt tot de nietigheid van de dagvaarding, waardoor er geen verstek kan worden verleend tegen gedaagde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat gedaagde op de juiste wijze is opgeroepen en dat de dagvaarding niet in persoon is betekend. Hierdoor is de dagvaarding nietig verklaard en is eiser in de proceskosten veroordeeld, terwijl de kosten aan de zijde van gedaagde op nihil zijn begroot. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat, zelfs als de dagvaarding geldig zou zijn, de vordering van eiser inhoudelijk ongegrond lijkt, gezien de huurbescherming die gedaagde geniet op basis van de onderhuurovereenkomst.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/678968 / KG ZA 25-56
Vonnis in kort geding van 28 januari 2025
in de zaak van
[eiser], ingeschreven te [woonplaats 1] , feitelijk verblijvende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R.H. Bouwman te Amsterdam,
tegen:
[gedaagde] ,volgens de dagvaarding ingeschreven als wonende in [woonplaats 2] (Spanje), volgens de verklaring van eiser feitelijk wonende in [plaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

./. 1.1. Eiser heeft de dagvaarding doen uitbrengen overeenkomstig de aangehechte kopie en heeft ter zitting van 24 januari 2025 bij de daarin opgenomen eis volhard.
1.2.
Gedaagde is opgeroepen tegen die zitting op het in de dagvaarding vermelde adres in [woonplaats 1] , zijnde volgens eiser het adres waar gedaagde feitelijk woont. Zij is niet verschenen op die zitting.

2.De beoordeling van de dagvaarding

2.1.
Op grond van artikel 47 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de deurwaarder, indien deze de dagvaarding niet (kort gezegd) in persoon kan betekenen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 46 Rv een afschrift achter te laten aan de woonplaats in een gesloten envelop. Uit artikel 1:10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich bevindt te zijner woonstede en bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
2.2.
Kennelijk is kort voorafgaand aan de betekening van de dagvaarding gebleken dat gedaagde staat ingeschreven op een bekend adres in Spanje. Eiser heeft dat ter zitting verklaard en dit is door de deurwaarder ook in de dagvaarding vermeld. De dagvaarding is echter niet (ook) op dat adres betekend. Deze is alleen betekend op het adres waar gedaagde volgens de verklaring van eiser feitelijk woont. Er is echter geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat dit (nu) zo is. De voorzieningenrechter kan op basis van uitsluitend de verklaring van eiser niet uitgaan van de juistheid hiervan. Nu de dagvaarding ook niet in persoon is betekend, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de dagvaarding niet correct is betekend. Dat is een gebrek dat nietigheid meebrengt, zodat op grond van artikel 121 lid 1 Rv geen verstek kan worden verleend tegen gedaagde.
2.3.
De voorzieningenrechter zal als gevolg van dit gebrek de nietigheid van de dagvaarding uitspreken. De voorzieningenrechter dient daartoe over te gaan als aannemelijk is dat het exploot van dagvaarding de gedaagde als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt (artikel 121 lid 3). Dat is hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter het geval. Daarbij heeft de voorzieningenrechter er, naast hetgeen onder 2.2 staat vermeld, ook acht op geslagen dat er maar anderhalve dag was gelegen tussen het moment van dagvaarden (22 januari 2025 om 16.03) en de zitting (24 januari 2025 om 11.00).
2.4.
Omdat eiser in het ongelijk is gesteld, moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gedaagde worden begroot op nihil.
2.5.
De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat het geven van een gelegenheid tot herstel van het nietigheidsgebrek in de dagvaarding, wat wordt voorgeschreven indien (anders dan hier het geval is) niet aannemelijk zou zijn geweest dat de dagvaarding gedaagde niet heeft bereikt, eiser ook niet had kunnen baten. De vordering komt de voorzieningenrechter namelijk op inhoudelijke gronden ook ongegrond voor. Eiser heeft geen andere grond genoemd voor toewijzing van zijn vordering om gedaagde te veroordelen om de woning te ontruimen en te verlaten dan dat hij met zijn verhuurder is overeengekomen om de huur te beëindigen per 1 februari 2025 en dat hij de woning per die datum leeg en ontruimd aan zijn verhuurder moet opleveren. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kan echter worden afgeleid dat tussen eiser en gedaagde sprake is van een onderhuurovereenkomst betreffende zelfstandige woonruimte voor onbepaalde tijd. Eiser heeft de woning enige tijd geleden zelf verlaten en deze vervolgens aan gedaagde ter beschikking gesteld. Gedaagde heeft eiser daarvoor huur betaald. Gedaagde geniet dan op grond van artikel 7:269 BW huurbescherming, in die zin dat na het eindigen van de huurovereenkomst tussen eiser en zijn verhuurder de onderhuurovereenkomst die gedaagde met eiser had automatisch wordt voortgezet door de verhuurder, waarbij gedaagde dan dus de huurder wordt. Daarbij is niet van belang dat de verhuurder door de verhuurder niet gekend is in de onderverhuur en evenmin dat eiser op enig moment de huurpenningen is gaan weigeren. Of eiser vanwege het geven van de woning in onderhuur schadeplichtig is jegens de verhuurder kan de voorzieningenrechter in dit geding niet vaststellen, maar dat is ook niet relevant voor de uitkomst van het onderhavige geschil tussen eiser en gedaagde. In die verhouding is niet gebleken dat er sprake is van een wettelijke opzeggingsgrond. Nog daargelaten of gedaagde (onvoorwaardelijk) heeft toegezegd om de woning binnen een bepaalde termijn te zullen verlaten, zoals eiser stelt, heeft te gelden dat van een opzegging door gedaagde van de onderhuurovereenkomst op de daarvoor voorgeschreven wijze in ieder geval niet is gebleken.
2.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt beslist zoals hierna vermeld.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
verklaart de dagvaarding nietig;
3.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025.
ts