ECLI:NL:RBDHA:2025:10740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij hem op 28 mei 2025 een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat hij op 30 mei 2025 een tweede Chavez-aanvraag had ingediend, wat volgens hem rechtmatig verblijf betekende. De minister heeft de bewaring echter pas op 2 juni 2025 opgeheven.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had op het moment van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat eiser de aanvraag had ingediend met de intentie om zijn invrijheidsstelling te bewerkstelligen en zijn uitzetting te voorkomen, wat als misbruik van recht werd aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24349

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 2 juni 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Heeft verweerder de bewaringsmaatregel te laat opgeheven?
2. Eiser betoogt dat verweerder de maatregel van bewaring op 30 mei 2025 al had moeten opheffen omdat op die datum de (tweede) Chavez-aanvraag door verweerder was ontvangen. Eiser had vanaf dat moment procedureel rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op die aanvraag. Verweerder heeft de maatregel van bewaring dus ten onrechte pas op 2 juni 2025 opgeheven, zo stelt eiser.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser de aanvraag heeft ingediend terwijl hij in bewaring zat, met als enige doel om procedureel rechtmatig verblijf te verkrijgen om zijn invrijheidstelling te bewerkstelligen en uitzetting te voorkomen. Volgens verweerder is voldaan aan de objectieve en subjectieve vereisten voor misbruik van recht, zoals die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Eiser heeft volgens verweerder dus geen procedureel rechtmatig verblijf verkregen, waardoor de bewaring niet had hoeven worden opgeheven (en dus ook niet te laat is opgeheven).
4. Uit verschillende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder van 3 juli 2024 [1] , volgt dat aan twee vereisten moet zijn voldaan voordat misbruik kan worden vastgesteld. In de eerste plaats moet er een geheel van objectieve omstandigheden zijn waaruit blijkt dat, hoewel de vereisten van een Unierechtelijke regeling formeel worden nageleefd, het doel van die regeling niet wordt bereikt. Daarnaast is een subjectief element vereist, namelijk de bedoeling om een door het Unierecht toegekend voordeel te verkrijgen, door kunstmatig de voorwaarden te creëren waaronder het recht op dat voordeel ontstaat.
5. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser geen rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op zijn (tweede) Chavez-aanvraag van 27 mei 2025, omdat sprake was van misbruik van recht. Het door het Unierecht beoogde doel (objectieve element) werd in dit geval niet bereikt. Verweerder heeft eerder, bij besluit van 19 december 2024, de (eerste) Chavez-aanvraag van eiser afgewezen en bij besluit van 7 juli 2020 zijn verblijfsrecht beëindigd. Eiser heeft op 27 mei 2025 een nieuwe Chavez-aanvraag ingediend voor toetsing aan het EU-recht en de afgifte van een verblijfsdocument EU voor verblijf als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind. Bij de aanvraag heeft eiser echter geen onderbouwende documenten gevoegd, hoewel hij wel heeft aangegeven dat het contact met de moeder inmiddels zodanig is verbeterd dat zij nu bereid is mee te werken aan het verder onderbouwen van de aanvraag. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zijn situatie inmiddels is veranderd. Dat in de begeleidende brief wordt gesteld dat de moeder van eisers kind bereid is mee te werken, maakt dit niet anders. Dit is op geen enkele wijze onderbouwd. Het had op de weg van eiser gelegen om eerst de benodigde bewijsstukken te verzamelen alvorens een nieuwe Chavez-aanvraag in te dienen. Het dossier bevat verder ook geen geloofwaardige aanknopingspunten dat eiser rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan had. Aan het subjectieve element is in dit geval ook niet voldaan. De rechtbank stelt vast dat eiser de (tweede) Chavez-aanvraag heeft ingediend op een moment waarop hij in vreemdelingenbewaring verbleef, hij zijn asielaanvraag van 14 mei 2025 had ingetrokken en vaststond dat zijn verblijfsrecht reeds was beëindigd. Eiser heeft daarbij niet onderbouwd dat sprake zou zijn van gewijzigde omstandigheden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiermee aannemelijk is dat de aanvraag is gedaan met de intentie om zijn invrijheidsstelling te bewerkstelligen en zo zijn uitzetting te voorkomen. De (enige) beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [2]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS, 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2711
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.