In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij hem op 28 mei 2025 een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat hij op 30 mei 2025 een tweede Chavez-aanvraag had ingediend, wat volgens hem rechtmatig verblijf betekende. De minister heeft de bewaring echter pas op 2 juni 2025 opgeheven.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had op het moment van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat eiser de aanvraag had ingediend met de intentie om zijn invrijheidsstelling te bewerkstelligen en zijn uitzetting te voorkomen, wat als misbruik van recht werd aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.