ECLI:NL:RBDHA:2025:10686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
24_4477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van compensatie voor toeslagjaren 2015 tot en met 2018

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de Dienst Toeslagen om compensatie toe te kennen voor de toeslagjaren 2015, 2016, 2017 en 2018 beoordeeld. Eiseres had eerder compensatie ontvangen voor de jaren 2007, 2008, 2010 en 2011, maar haar verzoek voor de latere jaren werd afgewezen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die stelt dat de verrekeningen van kinderopvangtoeslag in 2015 en 2016 haar in financiële problemen hebben gebracht en dat er sprake was van vooringenomenheid door de Dienst Toeslagen. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de Dienst Toeslagen in strijd met de geldende regels heeft gehandeld en dat de afwijzing van de compensatie terecht was. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een forfaitaire compensatie per toeslagjaar en dat vervolg- of gevolgschade niet onder de schade valt zoals bedoeld in de Wet hersteloperatie toeslagen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/4477

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. D.C.F. van Noort en N. Hamdach).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om compensatie toe te kennen voor de toeslagjaren 2015, 2016, 2017 en 2018.
1.1
Verweerder heeft bij afzonderlijke besluiten van 3 maart 2022 het verzoek om
compensatie toegewezen voor de jaren 2007, 2008, 2010 en 2011 en afgewezen voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018. In het bestreden besluit van 18 april 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de besluiten gebleven.
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 17 februari 2020 heeft eiseres een verzoek tot herbeoordeling ingediend. Het
verzoek heeft betrekking op toeslagjaren 2007, 2008, 2010, 2011, 2015, 2016, 2017 en 2018. Bij besluit van 3 maart 2022 is aan eiseres een definitief bedrag van € 108.352,- toegekend aan compensatie. Dit besluit heeft betrekking op de jaren 2007, 2008, 2010 en 2011. Eiseres heeft een compensatie ontvangen vanwege hardheid van het stelsel. Bij besluiten van 3 maart 2022 heeft eiseres een definitieve afwijzing van compensatie ontvangen voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018. Er is volgens verweerder in die jaren geen sprake geweest van vooringenomen handelen door Dienst Toeslagen of van hardheid van het stelsel. Verweerder heeft de afwijzing van compensatie over de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 in bezwaar gehandhaafd, hoewel de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) heeft geadviseerd over de jaren 2015 en 2016 wel compensatie toe te kennen. In die jaren is de toegekende kinderopvangtoeslag verrekend met terugvorderingen uit eerdere jaren waarvoor wel hardheid van het stelsel is aangenomen. Volgens verweerder is echter sprake van vervolg- of gevolgschade. Wel heeft verweerder uit coulance besloten om de verrekende kinderopvangtoeslag over de jaren 2015 en 2016 te vergoeden en om de proceskosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar te vergoeden.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte niet het advies van de BAC gevolgd. De BAC geeft in haar advies aan dat zij ook in de toeslagjaren 2015 en 2016 institutioneel vooringenomen is behandeld. Door de verrekening van de kinderopvangtoeslag kwam zij zodanig in de problemen dat zij de kinderopvang niet kon betalen. Deze verrekeningen waren het gevolg van eerder institutioneel vooringenomen handelen. De BAC meent daarom dat zij in de toeslagjaren 2015 en 2016 wel in aanmerking moet komen voor compensatie. De verrekening wordt aangemerkt als een nieuwe terugvordering. Verder mocht verrekening van de kinderopvangtoeslag alleen bij opzet/ grove schuld en kon het dan zelfs nog onterecht zijn vanwege een afweging van belangen. In haar geval was er achteraf geen enkele sprake van opzet/grove schuld en had de verrekening dus niet mogen plaatsvinden op grond van het toenmalige beleid. Zij heeft destijds wel gevraagd de verrekening te staken, maar verweerder heeft dit geweigerd. Verweerder heeft uit coulance een deel van de beslissing op bezwaar uitgevoerd, maar zonder de immateriële schade te laten doorlopen tot en met de beslissing op bezwaar en zonder de juridische kosten mee te nemen. Deze zouden moeten terugkomen in de componenten m en n van de berekening en zouden moeten leiden tot een hogere vergoeding.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Volgens verweerder zijn voor de toeslagjaren 2015 en 2016 geen kenmerken van vooringenomen handelen in het dossier van eiseres aangetroffen. Dat de verrekeningen in 2015 en 2016 hebben plaatsgevonden betekent niet dat over deze jaren met vooringenomenheid is gehandeld. Er is geen sprake van een nieuwe terugvordering. Een terugvordering ontstaat in een bepaald toeslagjaar als een voorschot tussentijds wordt gewijzigd en/of bij definitieve vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag. Deze terugvordering heeft betrekking op dat toeslagjaar. Verrekening is een wettelijke bevoegdheid. [1] Het is niet mogelijk om de reikwijdte van de Wet hersteloperatie
toeslagen (Wht) dusdanig op te rekken door vooringenomen handelen in een bepaald toeslagjaar door te trekken naar een ander toeslagjaar, zoals de BAC heeft geadviseerd. Vervolg- en/of gevolgschade valt immers niet onder de schade als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Wht. In de herstelwetgeving heeft de wetgever bewust gekozen voor vergoeding van de door ouders geleden schade via een forfaitaire compensatie per toeslagjaar waarin vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel wordt vastgesteld. Voor meer maatwerk kan de procedure bij de CWS worden gevolgd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Verweerder is terecht afgeweken van het van het advies van de BAC. Het feit dat de verrekeningen in 2015 en 2016 hebben plaatsgevonden betekent niet dat over deze jaren met vooringenomenheid is gehandeld. Niet is gebleken dat verweerder heeft verrekend in strijd met de destijds geldende regels. Verrekening is een wettelijke bevoegdheid. Eiseres heeft niet onderbouwd dat verweerder een beleid had om alleen te verrekenen bij opzet/grove schuld. Volgens verweerder kunnen verrekeningen bij iedereen plaatsvinden.
6. Weliswaar kan het zo zijn dat verrekeningen de situatie van eiseres lastiger hebben gemaakt, maar deze omstandigheid is al meegenomen in het aan eiseres uitgekeerde compensatiebedrag. Uit het systeem van de Wht en uit de wetsgeschiedenis volgt dat het compensatiebedrag, waarvan de hoogte dwingendrechtelijk en forfaitair wordt bepaald [2] , ook geacht moet worden betrekking te hebben op eventuele schade door verrekening van toeslagschulden in latere toeslagjaren. [3] Voor zover er meer schade is geleden door eiseres kan zij een aanvraag doen om aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. [4] Uit het beoordelingskader van de Commissie Werkelijke Schade blijkt ook dat bij de beoordeling van de werkelijke schade rekening wordt gehouden met verrekeningen en moeilijke langdurige financiële omstandigheden. [5] Eiseres heeft een aanvraag om aanvullende compensatie voor de werkelijke schade ingediend. Ten tijde van het bestreden besluit was daarop nog niet beslist.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 30 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
2.Op grond van de artikelen 2.2 en 2.3 van de Wht.
3.Rechtbank Rotterdam, 27 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1081, en 29 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:5587.
4.Artikel 2.1, derde lid, van de Wht.
5.Te raadplegen via «www.werkelijkeschade.nl/documenten/regelingen/2023/02/08/werkwijze-en-schadekader-cws».