ECLI:NL:RBDHA:2025:10658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Soedanese nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 26 mei 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 10 juni 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven, maar de rechtbank heeft de beoordeling beperkt tot de vraag of schadevergoeding moet worden toegekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat de eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet had bestreden. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gehandeld door de maatregel van bewaring op te leggen, gezien de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser besproken en geconcludeerd dat de minister voldoende voortvarend had gewerkt aan de overdracht van de eiser naar Denemarken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24938

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Soedanese nationaliteit,
V-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

1. Bij besluit van 26 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft op 10 juni 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.3.
Eiser heeft op 12 juni 2025 beroepsgronden ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2025 behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. De rechtbank kan als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. [2]
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(
lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht op grond van artikel 59a, van de Vw in bewaring is gesteld. Op het moment van de inbewaringstelling bestond er een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Gebleken is dat eiser een Deens verblijfsdocument heeft met een geldigheidsdatum tot 14 juli 2024. Daarom heeft de minister op 25 juli 2024 een Dublinclaim bij de Deense autoriteiten ingediend. Deze claim is op 22 september 2024 geaccepteerd. Daarnaast heeft de minister op 7 januari 2025 een overdrachtsbesluit genomen en is het daartegen ingediende beroep ongegrond verklaard.
Gronden
6. De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van de Afdeling [3] van 25 maart 2020 [4] volgt dat, om de zware gronden 3a, 3b en 3k aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De rechtbank oordeelt dat de grond 3a feitelijk juist is, omdat eiser weliswaar in het bezit is van een paspoort, maar zonder een geldig visum of verblijfsvergunning naar Nederland is gekomen. Ook grond 3b is feitelijk juist, omdat eiser na binnenkomst in Nederland zich eerst na zes dagen heeft gemeld in Ter Apel. De grond 3k is ook feitelijk juist, omdat eiser op 7 januari 2025 een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, maar niet heeft meegewerkt aan de overdracht aan Denemarken. Zo stond op 13 maart 2025 al een overdracht aan Denemarken gepland, maar is eiser niet verschenen. In de niet onderbouwde beroepsgrond dat eiser op 13 maart 2025 naar het ziekenhuis is gegaan, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiser zich niet doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten heeft geplaatst. Ook de lichte gronden 4c en 4d zijn terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd, omdat eiser niet staat ingeschreven in de BRP en daarnaast ook niet beschikt over eigen zelfstandige financiële middelen. De minister heeft voldoende gemotiveerd waarom ook deze gronden aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd. Op het moment van de inbewaringstelling bestond er dan ook een significant risico op onderduiking. Hetgeen eiser heeft aangevoerd in het kader van de verlenging van de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening, ligt in onderhavige procedure niet ter toetsing voor. In aanvulling hierop merkt de rechtbank op dat deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, op 6 juni 2025 uitspraak heeft gedaan met betrekking tot de Dublinoverdracht aan Denemarken. Daarin is ook een oordeel gegeven over de verlenging van de overdrachtstermijn.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de overdracht van eiser te verzekeren. Daarvoor verwijst de rechtbank naar de hiervoor onder 6. gegeven overweging ten aanzien van de grond 3k. Verder stelt de rechtbank vast dat de minister ook de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Door de minister is eiser erop gewezen dat medische behandeling in het detentiecentrum beschikbaar is. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van andere persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht van eiser en dat zicht op overdracht naar Denemarken bestond. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de inbewaringstelling op
26 mei 2025 heeft plaatsgevonden en dat eiser op 10 juni 2025 is uitgezet naar Denemarken. Daarnaast heeft de minister op 28 mei 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 106 van de Vw.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Afdelingsuitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.