ECLI:NL:RBDHA:2025:1062

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.34101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser op basis van homoseksuele geaardheid, beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van derden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 18 maart 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, heeft zijn aanvraag zien afwijzen door de minister van Asiel en Migratie op 8 augustus 2024. De rechtbank behandelt het beroep op 2 december 2024, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van de eiser en de minister aanwezig zijn. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister de verklaringen van derden, waaronder een brief van LGBT Asylum Support, niet deugdelijk heeft meegewogen in zijn besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd hoe de verklaringen van derden zijn betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de eiser's homoseksuele geaardheid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht de minister om een nieuw besluit te nemen, waarbij de integrale weging van de verklaringen van derden moet worden herzien. De rechtbank oordeelt ook dat de minister de beperkte LHBTI-kennis van de eiser ten onrechte in zijn nadeel heeft meegewogen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en transparante beoordeling van asielaanvragen, vooral wanneer deze gebaseerd zijn op seksuele geaardheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en hij heeft op 18 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 8 augustus 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – samengevat – ten grondslag dat hij Nigeria heeft verlaten vanwege zijn homoseksuele geaardheid. In 2012 is hij met een andere jongen betrapt waardoor de familie van eiser hem naar Lagos heeft gestuurd. Sinds 2015 had eiser een relatie met [naam 1]. [naam 1] is tijdens het verblijf van eiser in Kenia in 2021 door een mishandeling in Nigeria overleden aan zijn verwondingen. Eiser ontving vervolgens dreigtelefoontjes van vreemden dat zij op de hoogte waren van zijn relatie met [naam 1]. Eiser is teruggegaan naar Nigeria en binnen enkele weken heeft hij definitief het land verlaten. Bij terugkeer vreest eiser vanwege zijn geaardheid voor de mensen die hem bedreigd hebben, zijn familie en de gemeenschap.
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de gestelde homoseksuele geaardheid;
- de ondervonden problemen door eisers gestelde homoseksuele geaardheid.
De minister volgt de door eiser opgegeven persoonsgegevens voor wat betreft het asielmotief identiteit, nationaliteit en herkomst. De asielmotieven gestelde homoseksuele geaardheid en ondervonden problemen door gestelde homoseksuele geaardheid worden door de minister ongeloofwaardig geacht.
Dat eiser geloofd wordt in zijn identiteit, nationaliteit en herkomst is volgens de minister onvoldoende om aan te nemen dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging. Dit volgt namelijk niet uit zijn verklaringen. Dat eiser uit Nigeria komt is op zichzelf niet genoeg om vluchteling te zijn. Evenmin maakt dit dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade.
Heeft de minister de verklaringen van derden integraal bij de geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken?
4. Eiser betoogt dat de minister de overgelegde brief van LGBT Asylum Support van 4 december 2023 niet gemotiveerd bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken. Uit WI 2019/17 [2] volgt dat de minister in het besluit moet motiveren op welke manier rekening is gehouden met de verklaringen van derden. Dit heeft de minister niet gedaan. Naast de brief van LGBT Asylum Support heeft de minister ook de brief van de partner van eiser [naam 2] niet integraal bij de beoordeling betrokken.
Toetsingskader
4.1.
In WI 2019/17 is opgenomen dat het voorkomt dat een vreemdeling zich ter onderbouwing van zijn asielaanvraag beroept op (schriftelijke) verklaringen van derde partijen. Daarbij kan worden gedacht aan getuigen, partners of belangenorganisaties. De minister weegt de ingebrachte informatie van derden altijd mee. In het besluit motiveert de minister dan hoe rekening is gehouden met verklaringen van derden of waarom daar geen rekening mee is gehouden. Op deze manier maakt de minister inzichtelijk welk gewicht er aan de verklaringen van derden wordt toegekend. De enkele stelling dat het aan de vreemdeling is om zijn LHBTI-zijn aannemelijk te maken met zijn verklaringen is dan ook een onvoldoende motivering omdat de verklaringen van derden niet zichtbaar zijn meegewogen. Bij het beoordelen van de informatie van derden kijkt de minister in ieder geval naar de inhoud van de verklaringen. Feitelijke informatie kan de minister beter bij de integrale beoordeling betrekken. Ook kijkt de minister naar de bron van de informatie van de derde partij en de objectiviteit van de derdenverklaring.
Standpunt van de minister
4.2.
De minister stelt zich in het bestreden besluit over de verklaring van LGBT Asylum Support op het standpunt dat hoewel in de brief staat dat er feitelijke waarnemingen van feitelijk gedrag worden beschreven, de belangrijkste bron voor de beoordeling van zijn seksuele geaardheid de verklaringen van eiser zelf zijn. Eiser heeft volgens de minister met zijn verklaringen tijdens het gehoor niet aannemelijk weten te verklaren over zijn seksuele geaardheid. In het verweerschrift van 21 november 2024 stelt de minister zich aanvullend op het standpunt dat er wel degelijk kort is ingegaan op de verklaringen van LGBT Asylum support. Er is niet volstaan met de enkele overweging dat eiser zijn geaardheid met zijn eigen verklaringen aannemelijk moet maken. Daar komt bij dat de minister minder waarde hecht aan de inhoud van de brief dan aan de eigen verklaringen van eiser, omdat de brief niet afkomstig is van een onafhankelijke verifieerbare bron.
4.3.
De minister stelt zich in het bestreden besluit over de verklaring van de gestelde partner van eiser op het standpunt dat de brief van de gestelde partner [naam 2] ter kennis is genomen. In het verweerschrift voegt de minister hier aan toe dat geenszins is gebleken dat de brief van [naam 2] daadwerkelijk van hem afkomstig is. De brief is niet ondertekend en er is ook geen identiteitsdocument overgelegd aan de hand waarvan de handtekening geverifieerd zou kunnen worden. Dit doet op zichzelf afbreuk aan de waarde die aan de verklaring kan worden gehecht. Ook bevat de verklaring alleen een aantal algemeenheden over de relatie en heeft eiser zelf nooit over deze relatie verklaard. Dat [naam 2] zelf een verblijfsvergunning asiel heeft in verband met zijn homoseksuele geaardheid maakt niet dat aan de verklaring de waarde wordt gekoppeld dat hij kan inschatten of eiser homoseksueel is of niet. Er bestaat ook geen aanleiding om [naam 2] te horen.
Oordeel van de rechtbank
4.4.
De rechtbank oordeelt dat de minister de brief van LGBT Asylum Support niet deugdelijk gemotiveerd integraal bij de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken. De minister heeft in het bestreden besluit namelijk enkel gezegd dat eisers verklaringen leidend zijn en dat eiser zijn geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt met deze verklaringen. Daarmee heeft de minister niet beoordeeld en integraal meegewogen op welke manier de beschrijving van een derde partij – LGBT Asylum Support – over (gestelde) feitelijke gedragingen, zoals hoe hij in contact staat met LHBTIQ+-organisaties in Nederland zoals LGBT Asylum Support, juist wel of juist niet kan bijdragen aan de geloofwaardigheid. Het bestreden besluit bevat daarom een motiveringsgebrek en de beroepsgrond slaagt.
4.5.
Ook de brief van eisers gestelde vriend is naar het oordeel van de rechtbank niet op de juiste wijze integraal bij de beoordeling betrokken. De minister heeft in het bestreden besluit slechts gezegd dat de brief ter kennis is genomen. De rechtbank acht dit in strijd met WI 2019/17 omdat op deze manier voor eiser niet duidelijk is of kon zijn op welke manier de inhoud van de brief en de (gestelde) relatie bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling zijn betrokken. Het is immers niet duidelijk of de minister aanneemt dat er sprake is van een liefdesrelatie en ook niet wat de relatie tussen eiser en zijn vriend vervolgens betekent voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Omdat de brief van eisers gestelde vriend niet op de juiste manier is betrokken kent het besluit ook op dit punt een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank vernietigt – ook gelet op overweging 4.4 - het bestreden besluit.
4.6.
De rechtbank ziet vervolgens geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten [3] , zij motiveert daartoe als volgt.
In de eerste plaats heeft de minister over de brief van LGBT Asylum Support met de aanvullende motivering in het verweerschrift nog altijd niet duidelijk gemaakt op welke manier de gestelde feitelijke gedragingen die in de brief worden beschreven, bijdragen aan de geloofwaardigheid van eisers gestelde homoseksuele geaardheid. Ook acht de rechtbank de stelling van de minister niet verhelderend dat niet enkel is volstaan met de overweging dat eisers eigen verklaringen leidend zijn in het aannemelijk maken van zijn geaardheid.
Ook de nadere motiveringen in het verweerschrift en op zitting over de brief van de gestelde partner van eiser, bieden geen aanknopingspunten om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De minister geeft in het verweerschrift namelijk geen aanvullende maar een nieuwe motivering, waarbij nog steeds summier op de inhoud van de brief wordt ingegaan. Ter zitting stelt de minister zich verder in afwijking van het verweerschrift op het standpunt dat de minister wel over de motivering heen kan stappen dat de brief niet afkomstig zou zijn van [naam 2] omdat een handtekening ontbreekt en dat er eventueel sprake is van een motiveringsgebrek wat met het verweerschrift wel is gerepareerd. In het verweerschrift is opgenomen dat de verklaring slechts een aantal algemeenheden omtrent hun gestelde relatie benoemt, waarbij opgemerkt dient te worden dat eiser zelf nooit over deze relatie heeft verklaard (ook niet na overleggen van de verklaring). De rechtbank deelt dit standpunt niet en is van oordeel dat er in het verweerschrift weliswaar nader is gemotiveerd, maar dat deze motiveringen ter zitting reeds gedeeltelijk zijn verlaten en daarom moeilijk valt te reconstrueren welke waarde de brief nu volgens verweerder heeft, hetgeen in het kader van de integrale heroverweging wel helder moet zijn. De rechtbank oordeelt dat nog altijd niet inzichtelijk is op welke manier de brieven en de inhoud daarvan integraal zijn meegewogen.
Tussenconclusie
4.7.
Gelet op de overwegingen onder 4.4 en 4.5. is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en ziet, gelet op wat hierboven is overwogen geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen. Ten behoeve van een goede proceseconomie ziet de rechtbank aanleiding om een inhoudelijk oordeel te geven over eisers beroepsgrond dat de minister de beperkte LHBTI-kennis van eiser ten onrechte in zijn nadeel heeft meegewogen. Dat doet zij hieronder.
Heeft de minister de beperkte LHBTI-kennis van eiser in zijn nadeel meegewogen?
5. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte van hem verwacht dat hij zich ook tijdens de eerste zes maanden van zijn verblijf in Nederland had moeten verdiepen in de Nederlandse LHBTI-gemeenschap. Eiser kwam vanuit een oorlogssituatie in Oekraïne naar Nederland en verbleef de eerste zes maanden in de noodopvang in Goes en kort daarna vond zijn nader gehoor plaats. De minister heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden. De COa-bijeenkomst vond plaats in Heerhugowaard en in Goes was geen enkele ondersteuning voor LHBTI-asielzoekers aanwezig, wat ook blijkt uit de brief van LGBT Asylum Support. Uit WI 2019/17 volgt ook niet dat het een vereiste is dat eiser kennis moet hebben van de LHBTI situatie in Nederland. Inmiddels heeft eiser zich aantoonbaar verdiept in de LHBTI-gemeenschap en heeft hij contact met de organisatie LGBT Asylum Support.
Toetsingskader
5.1.
In WI 2019/17 staat dat de minister bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van een vreemdeling die stelt LHBTI te zijn verschillende thema’s betrekt. Eén van deze thema’s is het contact dat de vreemdeling heeft met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie. In paragraaf 2.1.3. staat dat de vreemdeling bepaalde kennis kan hebben verworven over de situatie van LHBTI’s in Nederland, door zijn contacten met de LHBTI-gemeenschap of door eigen ervaring of onderzoek. Het is geen vereiste dat de vreemdeling contact moet hebben gehad. Ook als een vreemdeling dergelijke contacten of kennis over de LHBTI-situatie niet heeft kan zijn LHBTI-geaardheid aannemelijk zijn.
Standpunt van de minister
5.2.
De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser voordat het nader gehoor plaatsvond al zes maanden in Nederland woonde. De minister mag van hem verwachten dat hij zich in die periode verdiept in de situatie van de LHBTI- gemeenschap in Nederland. Eiser heeft een bijeenkomst van het COa over seksualiteit bijgewoond en persoonlijk met de workshopleider gesproken. Dan mag van hem verwacht worden dat hij zich ook ten tijde van het nader gehoor verder verdiept in de LHBTI-gemeenschap in Nederland. In het verweerschrift stelt de minister zich aanvullend op het standpunt dat hij het standpunt van eiser volgt dat niet van hem geëist mag worden dat hij contact heeft met LHBTI-organisaties in Nederland. Ook zonder deze contacten kan eiser zijn homoseksuele geaardheid aannemelijk maken. Dit is volgens de minister ook niet als zodanig aan eiser tegengeworpen. Eiser is in contact gebracht met de LGBT-gemeenschap in Nederland en heeft vervolgens niets met dat contact gedaan. Aan eiser is dus niet in negatieve zin aangerekend dat hij niets met de kennis doet.
Oordeel van de rechtbank
5.3.
Ook deze beroepsgrond slaagt. De minister heeft namelijk ter zitting erkend dat uit het betreden besluit niet voldoende duidelijk blijkt hoe volgens het beleid wordt gewogen. De minister heeft de integrale beoordeling daarom onjuist en niet in lijn met WI 2019/17 verricht. In het nieuw te nemen besluit zal de minister ook dit gebrek in het besluit moeten herstellen.

Conclusie en gevolgen

6. Uit 4.4, 4.5. en 5.3. volgt dat het beroep gegrond is en dat het besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De minister moet namelijk met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit nemen en opnieuw een integrale weging uitvoeren. De overige beroepsgronden behoeven om deze reden geen bespreking meer. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 907 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.WI 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
3.Artikel 8:72, derde lid onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).