ECLI:NL:RBDHA:2025:1061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.45164
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiser op 15 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 26 maart 2023. De rechtbank heeft uitspraak gedaan buiten zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft verweerder op 8 oktober 2024 in gebreke gesteld, maar de wettelijke beslistermijn was op dat moment nog niet verstreken, waardoor de ingebrekestelling prematuur was en niet geldig. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser op 11 januari 2024 verder behandeld zal worden in de nationale procedure, omdat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. De wettelijke beslistermijn van zes maanden, die eindigde op 11 juli 2024, is verlengd met negen maanden door de inwerkingtreding van de WBV 2023/3, waardoor deze voor eiser pas op 11 april 2025 zal eindigen. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is en ziet geen reden om in deze zaak van dat oordeel af te wijken.

De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser niet aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb voldoet, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De uitspraak is gedaan op 29 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van A.A.M. Mangroe, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.45164

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen)
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 15 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 26 maart 2023.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Verweerder heeft onderzocht of de asielaanvraag van eiser niet in behandeling moet worden genomen omdat een andere lidstaat van de Europese Unie daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2103 (Dublinverordening). Artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt dat de beslistermijn in dergelijke gevallen aanvangt op het moment waarop is komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is of zal worden voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat moment is in ieder geval aangebroken wanneer de in de Dublinverordening neergelegde uiterste overdrachtstermijn is verstreken. Dat moment kan zich echter ook eerder voordoen, bijvoorbeeld als verweerder zelf eerder besluit om de asielaanvraag aan zich te trekken of als door feiten en omstandigheden blijkt dat de verantwoordelijkheid vanaf een bepaald moment aan Nederland behoort of zal gaan behoren.
3. Op 10 mei 2023 zijn de autoriteiten van Tsjechië verzocht om eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening. Op 21 juni 2023 zijn zij daarmee akkoord gegaan. Op 14 augustus 2023 heeft verweerder aan de autoriteiten van Tsjechië meegedeeld dat de overdrachtstermijn wordt opgeschort. [1] Bij brief van 11 januari 2024 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de asielaanvraag van eiser (in beginsel) verder behandeld zal worden in de nationale procedure, omdat eiser niet tijdig is overgedragen aan Tsjechië. Nederland is daarom op 11 januari 2024 verantwoordelijk geworden voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw moet er binnen zes maanden op een asielaanvraag worden beslist. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou daarom in het geval van eiser op 11 juli 2024 eindigen. Verweerder heeft met inwerkingtreding van de WBV 2023/3 [2] de beslistermijn verlengd met negen maanden, waardoor deze voor eiser pas op 11 april 2025 zal eindigen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [3] geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Deze verlenging is daarom rechtsgeldig.
5. Eiser heeft verweerder op 8 oktober 2024 in gebreke gesteld. Op dat moment was de
wettelijke beslistermijn nog niet verstreken. Dat maakt dat de ingebrekestelling prematuur is
ingediend en niet geldig is. Nu niet aan de vereisten van artikel 6:12 van de Awb is voldaan,
is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 29 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van A.A.M. Mangroe, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
2.Besluit van 26 januari 2023, nummer WBV 2023/3, houdende wijziging van de