ECLI:NL:RBDHA:2025:10557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
09/054881-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen middels babbeltrucs gericht op (hoog)bejaarde slachtoffers

Op 18 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zeven diefstallen, waarbij hij gebruik maakte van babbeltrucs om (hoog)bejaarde slachtoffers te bedriegen. De verdachte, geboren in 1979, werd beschuldigd van het stelen van geldbedragen en goederen door zich voor te doen als iemand die hulp nodig had. De rechtbank heeft op basis van de tenlastelegging en het onderzoek ter terechtzitting geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2, 3, 4, 6 en 7, terwijl hij werd vrijgesproken van feit 5 wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van ongeveer drie maanden schuldig heeft gemaakt aan deze diefstallen, waarbij hij op slinkse wijze het vertrouwen van zijn slachtoffers heeft misbruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandelprogramma. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de diefstallen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/054881-25
Datum uitspraak: 18 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting 4 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.R.C. Polderman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.J.E. Planken naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 4 juni 2025 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 november 2024 te ’s-Gravenhage een pinpas en/of 1000 euro, althans 987 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel en/of een valse hoedanigheid, door te zeggen dat hij aan het einde van de straat woonde en zonder benzine staat en 13 euro voor benzine moest betalen en/of hij daarvoor de pinpas van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] wilde gebruiken;
2
hij op of omstreeks 13 november 2024 te 's-Gravenhage een pinpas en/of een (bijbehorende) pincode en/of 500 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen pinpas en/of pincode en/of geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel en/of een valse hoedanigheid, door tegen die [benadeelde 3] te zeggen "ik ben van de gezondheidszorg en ik kom medicijnen brengen en u moet 3 euro bezorgkosten betalen" en vervolgens de pinpas en de daarbij behorende pincode heeft weggenomen en daarmee geld heeft opgenomen;
3
hij op of omstreeks 12 februari 2025 te 's-Gravenhage een portemonnee (met inhoud onder andere autopapieren en een pinpas) en/of 45,50 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen portemonnee (met inhoud) en/of geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel en/of een valse hoedanigheid, door te zeggen dat hij bij [naam 1] en de kinderen moest zijn verderop in de straat maar die waren nog niet wakker en/of hij gebruik mocht maken van de telefoon om die [naam 1] te bellen en/of (vervolgens) met de weggenomen pinpas heeft gepind;
4
hij op of omstreeks 14 februari 2025 te 's-Gravenhage 150 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 5] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse hoedanigheid, door tegen die [benadeelde 5] te zeggen "ik ben van de thuiszorg en ik kom kijken of er niets over de datum is in de koelkast en ik zal boodschappen voor u doen" en/of (vervolgens) geld uit de portemonnee heeft weggenomen;
5
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te 's-Gravenhage 150 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 6] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse hoedanigheid, door tegen die [benadeelde 6] te zeggen "Mag ik mij even voorstellen, ik ben [naam 2] en ik ben van de derde portiek. Ik kom mijn kinderen afhalen" en/ of “mag ik even bellen” en de woning van die [benadeelde 6] is binnen gegaan en/of (vervolgens) een portemonnee met o.a. een hoeveelheid geld heeft weggenomen;
6
hij op of omstreeks 16 februari 2025 te ’s-Gravenhage een gouden ketting (met hanger(s)) en/of een portemonnee met o.a. een identiteitsbewijs en bankpas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 7] in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse hoedanigheid, door tegen die [benadeelde 7] te zeggen "ik ben de buurman” en de woning van die [benadeelde 7] is binnen gegaan en/of (vervolgens) een gouden ketting (met hanger(s)) en/of een portemonnee met o.a. een identiteitsbewijs en bankpas heeft weggenomen;
7
hij op of omstreeks 10 februari 2025 te ’s-Gravenhage een pasjeshouder met een of meerdere bankpasje(s) en/of 49,16 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 8] in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse hoedanigheid, door tegen die [benadeelde 8] te zeggen “Hey, kent u mij nog? Ik ben van nummer 41 met die twee kinderen." "Zou ik misschien uw telefoon mogen lenen? Die van mij is leeg en ik moet mijn vrouw bellen." en de woning van die [benadeelde 8] is binnen gegaan en/of (vervolgens) een pasjeshouder met een of meerdere bankpasje(s) en/of 49,16 euro heeft weggenomen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan zeven diefstallen, waarbij hij door middel van zogenaamde babbeltrucs verschillende goederen en geldbedragen heeft weggenomen van diverse (hoog)bejaarde slachtoffers.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1, 2, 4, 5 en 7 ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een geldbedrag van € 45,40 heeft weggenomen. Van het overige ten laste gelegde moet de verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een portemonnee met inhoud heeft weggenomen. Van het overige ten laste gelegde moet de verdachte worden vrijgesproken.
Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de verweren van de raadsvrouw.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
Bewijsoverwegingen
Vrijspraak ten aanzien van feit 5
Het dossier bevat ten aanzien van feit 5 slechts een aangifte. Dit is in beginsel onvoldoende om een bewezenverklaring op te baseren. Volgens vaste jurisprudentie is het toegelaten om aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) te gebruiken. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte (‘modus operandi’), welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, vertonen de andere ten laste gelegde (en, zoals hierna blijkt, bewezenverklaarde) feiten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende essentiële, belangrijke en specifieke overeenkomsten met feit 5 om tot een schakelbewijsconstructie te kunnen komen. Weliswaar betreft dit feit ook een babbeltruc en is dit feit gepleegd rond dezelfde periode, maar in tegenstelling tot de andere tenlastegelegde feiten is dit feit in een ander deel van de stad gepleegd. Voorts is het de rechtbank ambtshalve bekend dat dit soort babbeltrucs een veel voorkomend fenomeen is. Hetgeen de dader volgens de aangeefster zou hebben gedaan en gezegd (de ‘modus operandi’) is naar het oordeel van de rechtbank – mede bezien in het licht van voorgaande constatering – onvoldoende onderscheidend om tot een schakelbewijsconstructie te komen. Tot slot is de door de aangeefster van feit 5 gegeven omschrijving van de dader erg algemeen.
Conclusie van voorgaande is dat niet aan het bewijsminimum is voldaan. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 7
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte telkens, binnen een zeer kort tijdsbestek na de diefstallen uit de woningen van de aangevers, met de gestolen bankpassen in de directe omgeving van hun woningen geld heeft gepind of goederen heeft gekocht.
De verdachte heeft ook bevestigd dat hij de persoon is op de beschikbare camerabeelden en dat hij met de gestolen pinpassen geld heeft gepind of goederen heeft gekocht.
Gelet op het korte tijdbestek tussen de diefstallen uit de woningen van de aangevers en het gebruikmaken van de gestolen pinpassen door de verdachte in de directe omgeving van de woningen van de aangevers, is het naar oordeel van de rechtbank de verdachte die ook de voorafgaande diefstallen in de woningen van de aangevers heeft gepleegd. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor de betrokkenheid van een ander persoon of andere personen bij deze feiten. Het uiterlijk van de verdachte zoals te zien op de camerabeelden kort ná de diefstallen komt voorts op belangrijke punten overeen met de opgegeven signalementen van de dader door de aangevers.
De verdachte heeft verklaard dat hij de gestolen pinpassen van mensen die hij uit de buurt kende heeft gekregen. Op hun verzoek zou hij tegen een geldelijke vergoeding en/of voor drugs geld hebben gepind of goederen hebben gekocht. Hij zou de vergoeding hebben gebruikt om drugs voor te kopen. Deze eerst ter zitting gegeven verklaring wordt door de rechtbank als onaannemelijk en ongeloofwaardig terzijde geschoven, nu de verdachte deze op geen enkele manier concreet heeft gemaakt. Zo heeft hij geen identificerende of andere gegevens over deze mensen verstrekt. De feiten 1 ,2 ,3 en 7 kunnen dus bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 4
De verdachte is te zien op camerabeelden van de buren van aangever [benadeelde 5] . Op de beelden is te zien dat de verdachte rond het tijdstip van de diefstal in de richting van de woning van de aangever loopt. Kort hierna loopt de verdachte weer weg van de woning. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor zijn aanwezigheid bij de woning. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte degene is geweest die middels een babbeltruc honderdvijftig euro uit de woning heeft weggenomen.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat de datum en de tijdstippen van de camerabeelden onjuist zijn.
Ten aanzien van feit 6
De verdachte is te zien op camerabeelden van de Ring-deurbel van de woning van de oma van de aangever. Daaruit blijkt dat de verdachte ongeveer dertig minuten in de woning van de oma van de aangever is geweest op het moment waarop het tenlastegelegde feit zou hebben plaatsgevonden. Voor zijn aanwezigheid aldaar heeft de verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de persoon is geweest die hier middels een babbeltruc verschillende goederen heeft weggenomen.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de aangifte dat ook een gouden ketting is weggenomen. Hoewel de aangever, die namens zijn dementerende oma aangifte heeft gedaan, de gouden ketting niet in zijn beschrijving van de gebeurtenis noemt, wordt wel in de bijlage met de lijst van de gestolen goederen vermeld dat een gouden ketting is weggenomen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 3 november 2024 te ’s-Gravenhage een pinpas en 1000 euro die aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel en een valse hoedanigheid, door te zeggen dat hij zonder benzine staat en 13 euro voor benzine moest betalen en hij daarvoor de pinpas van die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] wilde gebruiken;
2
hij op 13 november 2024 te 's-Gravenhage een pinpas en een bijbehorende pincode en 500 euro, die aan [benadeelde 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen pinpas en pincode en geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel en een valse hoedanigheid, door tegen die [benadeelde 3] te zeggen "ik ben van de gezondheidszorg en ik kom medicijnen brengen en u moet 3 euro bezorgkosten betalen" en vervolgens de pinpas en de daarbij behorende pincode heeft weggenomen en daarmee geld heeft opgenomen;
3
hij op 12 februari 2025 te 's-Gravenhage een portemonnee, met inhoud onder andere autopapieren en een pinpas, en 45,50 euro, die aan [benadeelde 4] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen portemonnee met inhoud en geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel en een valse hoedanigheid, door te zeggen dat hij bij [naam 1] en de kinderen moest zijn verderop in de straat maar die waren nog niet wakker en hij gebruik mocht maken van de telefoon om die [naam 1] te bellen en vervolgens met de weggenomen pinpas heeft gepind;
4
hij op 14 februari 2025 te 's-Gravenhage 150 euro, die aan [benadeelde 5] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse hoedanigheid, door tegen die [benadeelde 5] te zeggen "ik ben van de thuiszorg en ik kom kijken of er niets over de datum is in de koelkast en ik zal boodschappen voor u doen" en vervolgens geld uit de portemonnee heeft weggenomen;
6
hij op 16 februari 2025 te ’s-Gravenhage een gouden ketting met hangers en een portemonnee met
onder andereeen identiteitsbewijs en bankpas, die aan [benadeelde 7] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen en geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse hoedanigheid, door tegen die [benadeelde 7] te zeggen "ik ben de buurman” en de woning van die [benadeelde 7] is binnen gegaan en vervolgens een gouden ketting met hangers en een portemonnee met
onder andereeen identiteitsbewijs en bankpas heeft weggenomen;
7
hij op 10 februari 2025 te ’s-Gravenhage een pasjeshouder met pasjes en 49,16 euro, die aan [benadeelde 8] itoebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen
pasjeshouder met pasjes en datgeldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse hoedanigheid, door tegen die [benadeelde 8] te zeggen “Hey, kent u mij nog? Ik ben van nummer 41 met die twee kinderen." "Zou ik misschien uw telefoon mogen lenen? Die van mij is leeg en ik moet mijn vrouw bellen." en de woning van die [benadeelde 8] is binnen gegaan en vervolgens een pasjeshouder met pasjes en 49,16 euro heeft weggenomen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan het zoeken en behouden van een zinvolle dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het reeds ondergane voorarrest (105 dagen) , met aftrek, op te leggen, , al dan niet aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Tevens heeft de raadsvrouw opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer drie maanden schuldig gemaakt aan zes diefstallen van diverse geldbedragen en goederen. Door middel van babbeltrucs zijn van meerdere (hoog)bejaarde slachtoffers op slinkse en schaamteloze wijze onder andere geld, sieraden en bankpassen met de bijbehorende pincodes bemachtigd, waarna met de bankpassen en de pincodes geldbedragen van de bankrekeningen van die slachtoffers zijn opgenomen. Ook werden goederen aangeschaft met de bankpassen.
Dit zijn ernstige feiten die, naast financiële schade, veel overlast en gevoelens van onmacht, schaamte en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg hebben gebracht. Ook is het vertrouwen van de slachtoffers hiermee ernstig misbruikt. Het is extra kwalijk dat juist oudere mensen doelbewust tot slachtoffer zijn gemaakt, vanwege hun grote kwetsbaarheid en afhankelijkheid.
Babbeltrucs zijn een steeds meer voorkomende vorm van criminaliteit die voor de verdachten op relatief gemakkelijke wijze zeer lucratief kan zijn. De verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en zich totaal niet bekommerd om de slachtoffers. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 april 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in het verleden verschillende malen veroordeeld is voor soortgelijke strafbare feiten. Er is sprake van veelvuldige recidive en de rechtbank zal bij het bepalen van de straf daarmee in het nadeel van de verdachte rekening houden.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 26 mei 2025.
De reclassering schat het risico op recidive als hoog in. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat er sprake is van een delictpatroon met betrekking tot het plegen van vermogensdelicten en delicten waarbij oplichting onderdeel is van het delict. De reclassering meldt voorts dat er sprake is van instabiliteit op verschillende vlakken. De verdachte heeft schulden, een (hard)drugsverslavingsproblematiek, een negatief sociaal netwerk (van mededrugsgebruikers en drugsdealers) en psychische problematiek, hetgeen als delictgerelateerd kan worden beschouwd. Een eventuele terugval in middelengebruik, in combinatie met het ontbreken van een inkomen, een positief netwerk en een stabiele woonomgeving, kunnen het recidiverisico vergroten. De verdachte heeft verder geen vaste dagstructuur en geen vast inkomen.
De reclassering acht het noodzakelijk dat de verdachte stapsgewijs en met de juiste ondersteuning terugkeert in de maatschappij om zo de kans op herhaling in delictgedrag of terugval in middelengebruik te verkleinen. De reclassering adviseert dan ook om de verdachte via een begeleid wonen traject, met een daarbij aanvullende behandeling gericht op middelenproblematiek en delictpreventie, uit te laten stromen na detentie.
Het is, gezien het uitgebreide hulpverleningsverleden van de verdachte, echter de vraag in hoeverre de verdachte zich bereid toont en het voor hem haalbaar is om zich te conformeren aan de gestelde voorwaarden.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.
- Meldplicht bij reclassering
- Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- Dagbesteding
- Meewerken aan schuldhulpverlening
- Meewerken aan middelencontrole.
De op te leggen straf
Gelet op het strafblad van de verdachte, het aantal bewezenverklaarde feiten, de ernst daarvan en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, waarbij de verdachte onder meer op kwalijke wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen en de kwetsbare positie van (hoog)bejaarde mensen, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden passend en geboden. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven en lijkt het kwalijke en de ernst van zijn handelen op geen enkele wijze in te zien.
Hoewel de verdachte in het verleden al verschillende hulpverleningstrajecten heeft doorlopen die niet tot gedragsverandering hebben geleid, ziet de rechtbank, mede gelet op het advies van de reclassering en de min of meer gemotiveerde houding van de verdachte om tot gedragsverandering te komen, aanleiding om het advies van de reclassering op te volgen. Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport acht de rechtbank een deels voorwaardelijke straf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden geïndiceerd. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen. De rechtbank acht voorts een proeftijd van twee jaren geïndiceerd.
Het voorwaardelijk strafdeel is groter dan door de officier van justitie is geëist. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke gevallen doorgaans worden opgelegd, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met het feit dat de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af. Gelet op de beslissing van de rechtbank tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 6 en 7 ten laste gelegde feiten en oplegging van een gevangenisstraf, zijn de ernstige bezwaren tegen de verdachte aanwezig. De ernst van de feiten, de kennelijke lichtvaardigheid waarmee en de grote schaal waarop de verdachte strafbaar heeft gehandeld, het gebrek aan het nemen van verantwoordelijkheid door de verdachte en het strafblad van de verdachte brengen de rechtbank tot het oordeel dat het recidivegevaar nog steeds aanwezig is.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 4]heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert een bedrag van € 289,40, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[benadeelde 7]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag van € 15.613,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit € 15.163,00 aan materiële schade en € 450,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 45,40 toegewezen kan worden. De benadeelde partij moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij met betrekking tot de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De vordering is door/namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 289,40, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 februari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 289,40, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 4] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade (de weggenomen gouden ketting met medaillon en letter ‘M’), de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Uit de thans voorhanden zijnde onderbouwing blijkt onvoldoende op welke wijze de juwelier het schadebedrag heeft vastgesteld.
De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 6 bewezen verklaarde feit. Dit is ook niet door de verdediging betwist. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 450,00.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 450,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 februari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 6 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 450,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 7] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse hoedanigheid en valse sleutels;
ten aanzien van feit 2
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse hoedanigheid en valse sleutels;
ten aanzien van feit 3
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse hoedanigheid en valse sleutels;
ten aanzien van feit 4
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse hoedanigheid;
ten aanzien van feit 6
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse hoedanigheid;
ten aanzien van feit 7
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse hoedanigheid;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
40 (VEERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
10 (TIEN) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor, Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Forensische Polikliniek Fivoor, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van een dagbesteding, zoals betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
- gedurende de proeftijd ten behoeve van de controle op het gebruik van alcohol en/of verdovende middelen meewerkt aan adem- of urineonderzoek;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 289,40 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 februari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan
[benadeelde 4];
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 289,40, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 450,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 februari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan
[benadeelde 7];
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 450,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 februari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, behoeve van
[benadeelde 7];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 9 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Herfkens, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2025.