ECLI:NL:RBDHA:2025:10554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
09/385141-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vuurwapenbezit en harddrugs met verwerping van verweer psychische overmacht

Op 17 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en aanzienlijke hoeveelheden harddrugs. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het bezit van 1245,5 gram amfetamine, 486,9 gram GHB en 188,6 gram MDMA, alsook van een pistool en munitie. Tijdens de zittingen op 6 maart en 3 juni 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdachte heeft bekend, maar voerde aan dat hij handelde uit psychische overmacht door bedreigingen van een derde partij. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de verklaringen van de verdachte inconsistent waren en onvoldoende bewijs voor de bedreiging aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren en dat de verdachte strafbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 270 dagen, waarvan 174 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd melden bij de reclassering en meewerken aan middelencontrole. Het in beslag genomen vuurwapen werd onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/385141-24
Datum uitspraak: 17 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [BRP-adres] , [postcode 1] [plaats] ,
verblijfadres: [adres] , [postcode 2] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 6 maart 2025 (pro forma) en 3 juni 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.M. Vié naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 december 2024 te Zoetermeer, althans in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FN, type 1910/22, kaliber 7.65 mm (.32 auto) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III van de Wet wapen en munitie, te weten 9 patronen, van het merk Precision Made Cartridges (PMC), kaliber 7.65 mm (.32 auto), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 2 december 2024 te Zoetermeer, althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 1245.5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, en/of
- ongeveer 486.9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB, en/of
- ongeveer 188.6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen te verklaren feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024389295, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 107) dan wel het aanvullend proces-verbaal met nummer PL1500-2024389295, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 93).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 juni 2025;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 december 2024 (p. 6 en p. 7 proces-verbaal);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 december 2024 (p. 30 en p.
31 proces-verbaal);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 december 2024 (p. 36 tot en
met p. 40 proces-verbaal);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 januari 2025 (p. 32 tot en
met p. 50 aanvullend proces-verbaal);
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 december 2024 (p. 45 en p.
46 proces-verbaal);
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 december 2024 (p. 62 en p.
63 proces-verbaal);
8. Een geschrift, te weten een rapport NFiDENT d.d. 8 januari 2025 (p. 52 aanvullend
proces-verbaal);
9. Een geschrift, te weten een rapport NFiDENT d.d. 8 januari 2025 (p. 53 aanvullend
proces-verbaal);
10. Een geschrift, te weten een rapport NFiDENT d.d. 8 januari 2025 (p. 54 aanvullend
proces-verbaal);
11. Een geschrift, te weten een rapport NFiDENT d.d. 8 januari 2025 (p. 55 aanvullend
proces-verbaal);
12. Een geschrift, te weten een rapport NFiDENT d.d. 8 januari 2025 (p. 56 aanvullend
proces-verbaal);
13. Een geschrift, te weten een rapport NFiDENT d.d. 8 januari 2025 (p. 57 aanvullend
proces-verbaal);
14. Een geschrift, te weten een rapport NFiDENT d.d. 10 januari 2025 (p. 58
aanvullend proces-verbaal);
15. Een geschrift, te weten een rapport NFiDENT d.d. 10 januari 2025 (p. 59
aanvullend proces-verbaal);
16. Een geschrift, te weten een rapport NFiDENT d.d. 10 januari 2025 (p. 60
aanvullend proces-verbaal).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 2 december 2024 te Zoetermeer, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FN, type 1910/22, kaliber 7.65 mm (.32 auto) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapen en munitie, te weten 9 patronen, van het merk Precision Made Cartridges (PMC), kaliber 7.65 mm (.32 auto), voorhanden heeft gehad;
2
hij op 2 december 2024 te Zoetermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 1245,5 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, en
- 486,9 gram van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB, en
- 188,6 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA,
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien de verdachte deze feiten heeft gepleegd in een situatie van psychische overmacht. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte het aangetroffen vuurwapen en de verdovende middelen na bedreiging door [naam] , de partner van zijn beste vriendin, bij zich moest houden. Hierdoor was sprake een bedreigende situatie voor de verdachte en zijn familie, waartegen de verdachte geen weerstand kon bieden.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een van buiten komende drang, waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op psychische overmacht kan slechts slagen, indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, drang of kracht, waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de verdachte dat hij werd bedreigd door [naam] , onvoldoende aannemelijk is geworden. De verklaringen van de verdachte hierover bevatten teveel tegenstrijdigheden om slechts aan de hand van die verklaringen uit te kunnen gaan van het gestelde scenario. Zo heeft de verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij al ruim een jaar voor het tenlastegelegde voor het eerst spullen voor [naam] moest bewaren. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij dit voor het eerst drie maanden voor het tenlastegelegde moest doen. De verdachte heeft verder bij de rechter-commissaris verklaard dat hij ‘een zak met drugs’ had aangenomen van [naam] om deze te bewaren. De drugs is echter op allerlei verschillende plekken in de woning aangetroffen, zoals in de koelkast, de vriezer, op het aanrecht, in keukenkastjes en in een bureaulade in de woonkamer.
Het dossier bevat daarnaast onvoldoende onderbouwing van de bedreiging waaraan de verdachte zou zijn blootgesteld. De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen de verklaring van de verdachte op dit punt onvoldoende. Daarbij zijn deze verklaringen blijkens het dossier afgelegd nadat de verdachte vanuit de gevangenis telefoongesprekken had gevoerd. waarbij hij heeft gezegd wat de getuigen in ontlastende zin dienden te verklaren.
Gelet op het vorengaande verwerpt de rechtbank het beroep op psychische overmacht.
De verdachte is strafbaar, omdat ook verder niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met aangever en het meewerken aan middelencontrole. De officier van justitie heeft verzocht om een eventueel verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak af te wijzen en het geschorste bevel voorlopige hechtenis, conform de beslissing tot schorsing, op de datum van de einduitspraak te laten herleven.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en heeft verzocht om – indien de rechtbank toch een langere gevangenisstraf oplegt – de schorsing van de voorlopige hechtenis voort te laten duren na de datum van de einduitspraak.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft een pistool, munitie en forse hoeveelheden harddrugs (1245,5 gram amfetamine, 486,9 gram GHB en 188,6 gram MDMA) voorhanden gehad in zijn woning. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Vuurwapens vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit van vuurwapens maar al te vaak leidt tot het gebruik van die wapens, met alle mogelijke gevolgen van dien. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid. De handel in en het gebruik van harddrugs leiden ook tot allerlei andere vormen van criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen voor geld, maar ook delicten tussen handelaren onderling. De combinatie van de bewezen verklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zorgelijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 maart 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder overtreding van de Wet wapens en munitie.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 26 februari 2025 en het voortgangsverslag toezicht van 14 mei 2025, waaruit volgt dat naar aanleiding van het tenlastegelegde de woning van de verdachte is gesloten en verzegeld. De verdachte kampt met forse schuldenproblematiek en bij de verdachte is sprake van een verslaving in cannabisgebruik. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
Na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, onder de voorwaarden van een meldplicht, een contactverbod met de aangever en verplichte middelencontrole, heeft de verdachte zich aan de voorwaarden gehouden. De reclassering ziet nog steeds risicofactoren op het gebied van financiën, dagbesteding en huisvesting. Daarnaast vindt de reclassering het risico verhogend dat sprake is van een cannabisverslaving. Het is de verdachte niet gelukt om na zijn detentie abstinent te blijven van cannabis.
De reclassering acht het positief dat de verdachte zich sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis inzet voor het verkrijgen van inkomen en dat hij direct na zijn
detentie is gestart met zijn werkstraf. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, in verband met de sluiting en verzegeling van zijn woning, woonachtig is bij zijn ouders, na een moeizame start weer volledig aan het werk is als zzp’er (plintenzetter) en hij zijn in januari 2025 opgelegde taakstraf volledig heeft voldaan. De verdachte wordt door iemand van de gemeente ondersteund op het gebied van financiën en na de terechtzitting zullen ze ook met zijn huisvesting aan de slag gaan.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De oriëntatiepunten gaan voor het aanwezig hebben van de genoemde hoeveelheid harddrugs uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Voor het enkel voorhanden hebben van een vuurwapen geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. In dit geval had de verdachte ook nog bijbehorende munitie voorhanden.
Gelet op wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de aard en de ernst van de feiten en voornoemde LOVS oriëntatiepunten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank zal gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het is de rechtbank gebleken dat het de verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is gelukt om, ondanks het verlies van zijn woning, zijn werk als plintenzetter op te pakken, dat hij bezig is met het aanpakken en oplossen van zijn schuldenproblematiek en dat hij hard heeft gewerkt aan het uitvoeren van een eerder opgelegde taakstraf. De rechtbank acht het, ook ter voorkoming van recidive, van belang dat de verdachte zijn stabiele basis kan behouden.
De rechtbank acht naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van de verdachte, een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, ter voorkoming dat de verdachte weer soortgelijke feiten pleegt alsook om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen. Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 174 dagen voorwaardelijk passend en geboden. De proeftijd zal worden bepaald op twee jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die eerder zijn opgelegd bij de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, met uitzondering van het contactverbod.
Om recht te doen aan de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten zal de rechtbank naast voormelde deels voorwaardelijke gevangenisstraf tevens een taakstraf aan de verdachte opleggen van de duur van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Gelet op deze op te leggen straffen, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De in beslag genomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) genoemde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij het in beslag genomen vuurwapen niet terug wenst te ontvangen, omdat dit niet aan hem toebehoort.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst genoemde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
174 (honderdvierenzeventig) DAGEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland (Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
180 (honderdtachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten:
1. STK wapen (voorwerpnummer 3243910).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Zandbergen, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juni 2025.