ECLI:NL:RBDHA:2025:1055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Iraakse Jezidi wegens onvoldoende onderbouwing van vervolgingsvrees

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Iraakse Jezidi, zijn asielaanvraag had ingediend op 6 oktober 2022. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie op 3 december 2024 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 16 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelde dat hij problemen had ondervonden bij controleposten van de Peshmerga vanwege zijn etniciteit en vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Irak. De rechtbank oordeelde dat de minister de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig achtte, maar de gestelde problemen met de Peshmerga niet voldoende onderbouwd waren. Eiser had geen documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn claims en zijn verklaringen waren tegenstrijdig. De rechtbank concludeerde dat de vrees van eiser om gediscrimineerd te worden niet voldoende zwaarwegend was om zijn asielaanvraag te honoreren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Inleiding

Verweerder heeft bij besluit van 3 december 2024 (het bestreden besluit) de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1988 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 6 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend.
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Jezidi is. Hij heeft drie keer problemen gehad bij het passeren van een controlepost van de Peshmerga vanwege zijn etniciteit. Eiser vreest bij terugkeer naar Irak dat hij gedwongen wordt om moslim te worden of dat hij gedood wordt door de Peshmerga.

Het bestreden besluit

5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. [1] Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De problemen die eiser stelt te hebben gehad vanwege zijn Jezidi-etniciteit acht verweerder deels geloofwaardig. Verweerder overweegt in dat verband dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn gestelde problemen met de Peshmerga te onderbouwen. Verder vormen zijn verklaringen over de gestelde problemen geen samenhangend en aannemelijk geheel. Eiser verklaart tegenstrijdig over zijn werkzaamheden voor de Peshmerga en de gestelde problemen met hen. Verweerder acht het ongerijmd dat hij stelt problemen te hebben gehad met de Peshmerga vanwege zijn etniciteit, terwijl hij tegelijkertijd ook voor hen gewerkt heeft en zij op de hoogte waren van eisers etniciteit. Eiser heeft zijn vrees om bij terugkeer naar Irak te worden gedood niet aannemelijk gemaakt. Verweerder volgt dat Jezidi’s gediscrimineerd worden maar dat is niet voldoende zwaarwegend. In het geval van eiser is niet gebleken dat hij als gevolg daarvan zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Eiser heeft immers verklaard dat hij persoonlijk nooit is bedreigd en nimmer gedwongen is om moslim te worden.
De beroepsgronden
6. Eiser voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte zijn asielaanvraag heeft afgewezen. Verweerder heeft ten onrechte getoetst aan het beleid, neergelegd in de WBV 2024/12 dat geldt per 1 juli 2024. In dit beleid is bepaald dat Jezidi's in het algemeen niet het risico lopen om slachtoffer te worden van geweld of ernstige schade. Verweerder had de aanvraag dienen te toetsen aan het vorige, voor eiser gunstigere beleid, zoals neergelegd in de WBV 2022/5. In dat beleid zijn Jezidi’s namelijk aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep en behoudens contra-indicaties werden asielaanvragen van Iraakse Jezidi's ingewilligd. Als verweerder binnen de beslistermijn had beslist op de asielaanvraag van eiser was dat beleid nog van toepassing geweest. Verder stelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat eiser zijn vrees bij terugkeer niet aannemelijk heft gemaakt. Niet relevant is dat eiser gewerkt heeft voor de Peshmerga. Hij vreest namelijk niet vanwege de voor hen uitgevoerde werkzaamheden. Het is verder niet vreemd dat hij tegelijkertijd voor de Peshmerga heeft gewerkt en ook door hen gediscrimineerd werd. Degenen voor wie hij gewerkt heeft zijn niet dezelfde personen als bij de controleposten. Jezidi’s leven verder in feite opgesloten in vluchtelingenkampen onder mensonterende omstandigheden. Vanwege discriminatie hebben Jezidi’s geen of nauwelijks toegang tot de arbeidsmarkt en als ze dat al wel hebben worden ze uitgebuit. Ook wordt terugkeer van Jezidi’s naar Sinjar, zoals blijkt uit verschillende bronnen, nog steeds door gewapende milities geblokkeerd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Uitgangspunt bij het nemen van een besluit is dat het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt ook voor beleidsregels. Alleen in het geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. In het geval van eiser heeft verweerder getoetst aan het op dat moment geldende beleid zoals neergelegd in de WBV 2024/12 en geldend per 1 juli 2024. Hoewel verweerder ter zitting heeft aangegeven dat hij betreurt dat eiser lang op een beslissing heeft moeten wachten, is de rechtbank het met verweerder eens dat het overschrijden van de beslistermijn op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is die maakt dat verweerder had moeten afwijken van het algemene uitgangspunt. Er zijn immers vele vreemdelingen waarvoor geldt dat de beslistermijn (ruimschoots) is overschreden. De enkele omstandigheid dat eiser door toepassing van nieuw beleid, naar eigen zeggen, in een ongunstigere positie komt is ook onvoldoende. De omstandigheid dat eiser mogelijk geen verblijfsvergunning heeft verkregen in tegenstelling tot andere Jezidi’s uit Irak waarbij eerder op de aanvraag is beslist en die wel in aanmerking zijn gekomen voor een verblijfsgunning, kan dus niet aangemerkt worden als een bijzondere omstandigheid. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
8. Verweerder heeft niet ten onrechte eisers gestelde problemen met de Peshmerga vanwege zijn etniciteit ongeloofwaardig kunnen vinden. Verweerder overweegt terecht dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn gestelde problemen te onderbouwen. Ook heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn werkzaamheden voor de Peshmerga. Zo verklaart eiser in het aanmeldgehoor van 18 maart 2023 dat hij in de periode tussen 2014 en 2022 niet heeft gewerkt [2] en enkele kleine werkzaamheden heeft verricht zoals het werken als herder. Echter later tijdens het aanmeldgehoor verklaart eiser dat hij in die periode ook voor de Peshmerga heeft gewerkt. Ook verklaart eiser wisselend over de aard van zijn werkzaamheden voor de Peshmerga. Zo verklaart eiser enerzijds dat hij controleposten moest bewaken [3] , anderzijds verklaart hij dat hij flatgebouwen moest bewaken. [4] Ook heeft verweerder kunnen vinden dat eiser weinig kan vertellen over de inhoud van zijn werkzaamheden. Eiser kan niet vertellen over de gestelde flat die hij heeft bewaakt of over het wapen dat hij moest dragen. Tot slot heeft verweerder ongerijmd kunnen vinden dat eiser stelt te vrezen voor de Peshmerga, terwijl hij ook voor hen gewerkt heeft. Dat degenen voor wie hij heeft gewerkt niet dezelfde personen zijn als de Peshmerga met wie hij problemen heeft gehad bij de controleposten, maakt dat niet anders.
9. Verweerder heeft verder op het standpunt kunnen stellen dat eisers vrees om gediscrimineerd te worden vanwege zijn etniciteit aannemelijk is maar onvoldoende zwaarwegend. Niet gebleken is dat eiser vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Verweerder wijst terecht op eisers verklaringen dat hij altijd in zijn basisbehoeften heeft kunnen voorzien, dat er altijd genoeg eten en drinken was. [5] Ook heeft eiser regelmatig kunnen werken in Irak. Tot slot is niet gebleken dat eiser eerder is gedwongen moslim te worden.
10. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Irak. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Pagina 10 van het aanmeldgehoor van 18 maart 2023.
3.Pagina 12 van het aanmeldgehoor van 18 maart 2023.
4.Pagina 5 van het nader gehoor van 27 november 2023.
5.Pagina 15 en 16 van het nader gehoor van 27 november 2023.