ECLI:NL:RBDHA:2025:10477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
NL25.11539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser op basis van politieke opvattingen en uitlatingen

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Algerijnse eiser door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, die op 11 maart 2025 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel, stelt dat hij vanwege zijn politieke opvattingen en deelname aan demonstraties in Algerije is vervolgd. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden die de eiser heeft aangevoerd. De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing terecht heeft gehandhaafd, omdat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van vervolging. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de eiser over zijn politieke activiteiten en de gevolgen daarvan niet geloofwaardig zijn, aangezien hij geen objectieve bewijsstukken heeft overgelegd die zijn verhaal ondersteunen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de minister de opgelegde inreisverbod van twee jaar terecht heeft gemotiveerd, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De uitspraak is gedaan op 12 juni 2025 en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.11539
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.M.E. Schreinemacher),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S. Broc).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 20001. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 11 maart 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982. De minister heeft met het bestreden besluit van 4 maart 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep2, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K. Laza als tolk en de gemachtigde van de minister.
1. Vreemdelingenwet 2000
2 Zaak NL25.11540

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en behoort tot zowel de Arabische als de Kabylische bevolkingsgroep. Hij is uit Algerije gevlucht vanwege zijn problemen met de autoriteiten die voortkwamen uit zijn openlijke kritiek op de overheid en zijn deelname aan demonstraties. Als gevolg daarvan heeft eiser vier jaar in detentie gezeten in Algerije en stelt hij bij verstek veroordeeld te zijn tot tien jaar gevangenisstraf.

Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende twee asielmotieven
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Politieke uitingen en daaruit voortvloeiende problemen.
5. Asielmotief 1 is geloofwaardig geacht en heeft de minister verder beoordeeld. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft. De enkele herkomst uit Algerije is daarvoor onvoldoende. De verklaringen van eiser over nationaliteit, identiteit en herkomst zijn niet te herleiden tot de gronden van het Vluchtelingenverdrag, artikel 10 van de Kwalificatierichtlijn of artikel 3.37 Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV). Eiser heeft immers geen problemen ondervonden vanwege ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag is daarom niet aannemelijk geacht. Eiser komt om die reden niet in aanmerking voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw.
Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer naar Algerije geen reëel risico loopt op ernstige schade. De herkomst uit Algerije vormt daarvoor op zichzelf geen voldoende grond, en de verklaringen over politieke uitingen en daaruit voortvloeiende problemen zijn niet geloofwaardig geacht. Eiser komt daarom ook niet in aanmerking voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Daarnaast heeft de minister een terugkeerbesluit zonder termijn en een inreisverbod van twee jaar opgelegd, omdat er volgens hem voldoende reden bestaat om aan te nemen dat eiser zich hiervan zal onttrekken.
Ten aanzien van de politieke uitingen heeft de minister als volgt geoordeeld. De minister heeft in de beoordeling van de politieke uitingen van eiser geconcludeerd dat deze ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft geen documenten overgelegd die zijn asielmotief ondersteunen, ondanks herhaalde kansen om dit te doen. De verklaringen van eiser, zoals het verwijderen van foto's en communicatie via Facebook om veiligheidsredenen, worden niet als overtuigend beschouwd, aangezien het niet duidelijk is waarom eiser geen documenten zou kunnen verkrijgen, vooral gezien het feit dat hij al langere tijd in Europa verblijft. Bovendien zijn de stellingen van eiser over de problemen die hij zou hebben ervaren door zijn politieke overtuigingen niet nader onderbouwd, wat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas verder aantast. Daarom wordt zijn beroep op politieke vervolging en het tweede asielmotief niet gevolgd.
Vervolging op grond van opvattingen en uitlatingen
6. Eiser stelt dat hij werd vervolgd vanwege zijn opvattingen en uitlatingen, waarvoor hij in het verleden jarenlang in de gevangenis heeft gezeten en vreest bij terugkeer opnieuw vervolgd te worden. Ter zitting heeft eiser nog toegelicht dat hij bij verstek voor
een gevangenisstraf van 10 jaar was veroordeeld in Algerije, maar hier heeft eiser geen bewijsstukken van kunnen overleggen. Eiser was op dat moment in Frankrijk.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de vervolging op grond van politieke opvattingen en kritische uitlatingen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft voorop mogen stellen dat eiser de gestelde uitingen en activiteiten, zoals het meedoen aan demonstraties niet met stukken heeft onderbouwd. Ook is niet onderbouwd dat eiser in Algerije in detentie heeft gezeten. Verweerder mag verwachten dat eiser zich inspant om zijn asielrelaas te onderbouwen door middel van stukken, maar ook verklaringen die ingaan op zijn politieke activiteiten en uitingen. Eiser heeft alleen verklaard dat hij demonstreerde, maar met wie, waarover en wanneer dit was, dat wist eiser niet meer. Eiser licht ter zitting toe dat hij zich dit niet meer herinnert, wegens het tijdsverloop. Verweerder heeft deze toelichting ontoereikend mogen vinden, en heeft daarom niet ten onrechte het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig geacht.
8. Nu de minister het asielmotief betreffende de politieke opvattingen en uitlatingen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden en er geen andere aanknopingspunten zijn, heeft de minister voldoende gemotiveerd dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade.
Inreisverbod
9. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een inreisverbod van twee jaar opgelegd is, dit zou volgens hem niet uit artikel 66a Vw blijken.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 66a, vierde lid, Vw is bepaald dat een inreisverbod in beginsel voor ten hoogste twee jaar wordt opgelegd. In paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire is neergelegd dat de IND of de ambtenaar belast met het toezicht een inreisverbod oplegt voor de maximale duur zoals genoemd in artikel 6.5a Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Indien de vreemdeling de vrije termijn met meer dan 90 dagen heeft overschreden, wordt op grond van genoemd beleid standaard een inreisverbod van twee jaar opgelegd. De minister mocht deze duur dan ook hanteren zonder nadere motivering, nu deze volgt uit het beleid. Alleen bij aanvullende of verzwarende omstandigheden kan aanleiding bestaan tot verlenging van de duur, bijvoorbeeld bij een actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde als bedoeld in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb.

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. O. El Hihi, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.