ECLI:NL:RBDHA:2025:10452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
SGR 24/8694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergoeding fysiotherapeutische kosten door staatssecretaris van Defensie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om vergoeding van kosten voor fysiotherapeutische behandelingen beoordeeld. Eiser, een burgerlijk ambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee, had zijn aanvraag ingediend na een dienstongeval in 1986, dat leidde tot rugklachten. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Defensie, met als argument dat er geen medische indicatie was voor de voortzetting van de behandelingen. Eiser had eerder vergoedingen ontvangen, maar deze waren in 2019 stopgezet. De rechtbank oordeelt dat de artikelen 58 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) en de artikelen 10 en 10a van de Voorzieningenregeling geen grondslag bieden voor de gevraagde vergoeding. Echter, de rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag strijdig is met het evenredigheidsbeginsel, omdat verweerder niet heeft gekeken naar het effect van de afwijzing op eisers arbeidsvermogen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van aanvragen en de noodzaak om de belangen van de ambtenaar in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8694

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Bueving),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: dr. S. van de Put).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om vergoeding van kosten voor fysiotherapeutische behandelingen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 september 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

De achtergrond van deze zaak
2. Eiser is een burgerlijk ambtenaar in vaste dienst en werkzaam als Coördinator Integrale Beveiliging bij de Koninklijke Marechaussee.
2.1
In 1986 is eiser als dienstplichtig militair slachtoffer van een dienstongeval geworden. Als gevolg daarvan lijdt hij aan rugklachten. In 1989 is hem ontslag verleend als dienstplichtige van de luchtmacht wegens medische ongeschiktheid. Hij heeft zijn loopbaan bij Defensie voortgezet als burgerambtenaar. In 1995 is een verband aanvaard tussen zijn aandoening en de uitoefening van de militaire dienst.
2.2
Ter behandeling van zijn aandoening maakt eiser gebruik van manuele- en fysiotherapie. Voor de kosten van deze behandelingen kreeg eiser tot 2019 een vergoeding.
2.3
Bij besluit op bezwaar van 8 oktober 2019 heeft verweerder beslist dat de vergoedingen voor fysiotherapeutische behandelingen niet worden voortgezet. De beslissing steunt op een medisch advies van de bezwaarverzekeringsarts van ABP, waarin is vastgesteld dat er geen medische indicatie is voor de voorzetting van deze behandelingen en de rugaandoening niet voorkomt op de lijst van aandoeningen waarvoor een chronische indicatie voor fysiotherapie bestaat. Tegen het besluit is geen beroep ingesteld.
2.4
Omdat eiser deelnam aan de pilot 'minder werken' kreeg eiser de kosten voor deze behandelingen echter nog een jaar lang wel vergoed. Met ingang van 2021 is deze alternatieve vergoedingswijze beëindigd.
Het onderwerp van deze zaak
3. Eiser heeft op 2 februari 2023 een verzoek ingediend voor een vergoeding van de kosten van manuele- en fysiotherapie, dan wel verstrekking van deze behandelingen in natura. Hiertoe heeft eiser een beroep gedaan op inzichten van zijn behandelend medisch specialisten. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, onder verwijzing naar een negatief advies van de Commandant Bijzondere Medische Beoordeling, die zich heeft aangesloten bij het advies van de bezwaarverzekeringsarts uit 2019.
Eisers standpunt in beroep
4. De fysiotherapeutische behandelingen stellen eiser in staat zijn werkzaamheden in volle omvang te verrichten. Verweerder is dan ook verplicht tot vergoeding op grond van artikel 58 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD).
Subsidiair is verweerder daartoe verplicht op grond van de artikelen 10, respectievelijk 10a, van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers (de Voorzieningenregeling). De behandelingen moeten namelijk worden aangemerkt als werkvoorzieningen, die eiser behouden voor de arbeidsmarkt.
5. Bovendien geeft het bestreden besluit geen blijk van een redelijke weging van belangen en is het strijdig met het evenredigheidsbeginsel, dan wel goed werkgeverschap. Voor eiser weegt zwaar dat hij zijn werk behoudt en zijn pensioen gezond kan halen. Dit is ook in het belang van verweerder, die moet streven naar een hogere arbeidsproductiviteit en het terugdringen van verzuim en arbeidsongeschiktheid. Het belang van verweerder bij weigering weegt niet op tegen eisers belang bij toekenning.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel, dat de artikelen 58 van de BARD en de artikelen 10, dan wel 10a, van de Voorzieningenregeling, geen grondslag bieden voor toekenning van de aangevraagde vergoeding.
6.1
Als onbestreden staat vast, dat de behandelingen niet zullen leiden tot een verbetering van eisers medische beperkingen.
6.2
Verweerder heeft op grond van artikel 58 van de BARD een inspanningsverplichting om de re-integratie van het Defensiepersoneel te bevorderen. Het gaat hierbij om inspanningen die zijn gericht op het integreren van werknemers in het arbeidsproces, door het maken van een plan van aanpak, het begeleiden van de werknemer naar passend werk en eventueel met aanpassing van de werkplek. Deze re-integratieverplichtingen vormen geen grondslag voor een aanspraak op vergoeding voor ziektekosten of schadeloosstelling.
6.3
Artikel 10, dan wel 10a, van de Voorzieningenregeling, biedt ook geen grondslag voor de vergoeding van een fysiotherapeutische behandeling; deze bepalingen
bieden aanspraak op een vergoeding voor medische hulpmiddelen. Eventueel kan een vergoeding worden toegekend voor de eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg; in dit geval is niet gebleken dat de aangevraagde toekenning daaronder valt.
6.4
In de BARD en de Voorzieningenregeling kan dan ook geen basis worden gevonden om verweerder te verplichten tot het toekennen van de gewenste tegemoetkoming.
7. Eiser heeft daarnaast betoogd dat de afwijzing strijdig is met het evenredigheidsbeginsel, althans dat verweerder de vergoeding had moeten toekennen op grond van de hardheidsclausule uit artikel 62 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie. Dit betoog treft doel.
7.1
In bezwaar heeft eiser naar voren gebracht dat er sprake is van een bijzonder geval, omdat eiser door de behandelingen in staat is om ondanks zijn rugaandoening, zijn werk gezond te blijven voortzetten, wat ook in het belang van verweerder is. De rechtbank acht het effect op eisers arbeidsvermogen van belang voor de vraag of de afwijzing onevenredig voor eiser uitpakt, ook gezien het verband tussen de militaire dienst en de aandoening waar eiser aan lijdt. Verweerder is in het bestreden besluit evenwel aan het effect op het arbeidsvermogen van eiser voorbijgegaan bij de toetsing op dit punt. Dat is onzorgvuldig. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd, waarom de situatie van eiser geen reden zou vormen om hem met toepassing van het evenredigheidsbeginsel dan wel de hardheidsclausule, financieel tegemoet te komen voor de fysiotherapeutische behandelingskosten.
Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
7.2
Of verweerder in de hardheidsclausule dan wel het evenredigheidsbeginsel grond moet zien om de aanvraag toe te wijzen, kan de rechtbank niet vaststellen. Verweerder zal dat nader moeten beoordelen in een nieuw besluit op bezwaar.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiser in beroep vergoeden ten bedrage van € 1.814,- [1] . Ook moet verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden. De rechtbank kan de proceskosten in bezwaar niet toewijzen; verweerder moet een nieuw besluit nemen en zal daarin nader moeten beslissen over de proceskosten in de bezwaarfase.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiser vergoedt tot een bedrag van € 1.814,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met toekenning van € 907,- per punt, waarvan 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting.