ECLI:NL:RBDHA:2025:10443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
C/09/682189 KG ZA 25-236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking gunningsbeslissing en aanbestedingsprocedure door de Staat wegens transparantiegebrek in aanbestedingsstukken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Elis Nederland B.V. en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie). De Staat heeft besloten de gunningsbeslissing en de aanbestedingsprocedure in te trekken vanwege een transparantiegebrek in de aanbestedingsstukken. Elis vorderde onder andere dat de Staat de raamovereenkomst zou ondertekenen en de intrekkingsbeslissing zou intrekken. De rechtbank oordeelde dat er ten tijde van de intrekking geen overeenkomst was gesloten tussen partijen, omdat er geen overeenstemming was over de essentialia van de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat de Staat gerechtigd was om de gunningsbeslissing en de aanbestedingsprocedure in te trekken. Elis werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/682189 / KG ZA 25-236
Vonnis in kort geding van 28 mei 2025
in de zaak van
ELIS NEDERLAND B.V.te Arnhem ,
eiseres,
advocaten mrs. M. Jonkers en G.J. van Essen te Arnhem,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Defensie)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.E. Palm te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ Elis ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 maart 2025, met producties 1 tot en met 27;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 8;
- de op 8 mei 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door Elis pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Staat heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd voor
‘de, op huurbasis, levering en bewassing van laboratoriumkleding en platgoed, alsmede de bewassing van de (op termijn) bij NVWA[lees: de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit]
in bezit zijnde reflectiejassen ten behoeve van de NVWA’(hierna: ‘de Opdracht’). Met deze aanbestedingsprocedure beoogt de Staat te komen tot het sluiten van een raamovereenkomst voor een periode van 48 maanden, met eenmaal een mogelijkheid tot verlenging met 24 maanden.
2.2.
De Opdracht wordt blijkens paragraaf 3.2 van de ten behoeve van deze aanbesteding opgestelde leidraad van 3 juli 2024 (hierna: ‘de Leidraad’) gegund aan de inschrijver met de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding.
2.3.
In paragraaf 1.1.1 van de Leidraad wordt voor een overzicht van het aantal bewassingen van de huidige voorraad, het aantal in omloop zijnde laboratoriumkleding en het huidig gemiddeld aantal bewassingen per week verwezen naar een als bijlage 10B bij de Leidraad gevoegd overzicht. In deze paragraaf is tevens vermeld dat na gunning een definitief en actueel overzicht van het aantal bewassingen van de bestaande voorraad worden gedeeld. De Staat heeft bijlage 10B naar aanleiding van de nota van inlichtingen aangepast. Deze aangepaste bijlage bevat de volgende gegevens:
2.4.
In paragraaf 1.1.2 van de Leidraad valt te lezen dat per 1 januari 2025 alle 330 bij de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) werkzame assistenten voor het verrichten van post mortem keuringswerkzaamheden in alle Nederlandse roodvleesslachthuizen per 1 januari 2025 in dienst komen van de NVWA. De eerste afroep van laboratoriumjassen voor personeel van KDS zal vanwege het nog lopende huidige contract per 31 december 2026 onderdeel worden van de Opdracht.
2.5.
In paragraaf 3.7 van de Leidraad valt te lezen dat de Staat te allen tijde kan besluiten de gunningsbeslissing in te trekken of te herzien en in paragraaf 4.6 van de Leidraad is vastgelegd dat de Staat zich te allen tijde het recht voorbehoudt om de aanbestedingsprocedure op te schorten of af te breken.
2.6.
In paragraaf 4.7 van de Leidraad valt te lezen dat de Staat in principe geen kosten vergoedt die verband houden met het opstellen en indienen van de inschrijving. In paragraaf 4.6 van de Leidraad is bepaald dat bij opschorting of beëindiging van de aanbestedingsprocedure in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van een tenderkostenvergoeding.
2.7.
Elis en één andere inschrijver hebben tijdig op de Opdracht ingeschreven. De Staat heeft bij brief van 10 december 2024 aan Elis bericht dat zij de economisch meest voordelige inschrijving heeft gedaan en dat hij voornemens is de Opdracht aan Elis te gunnen. In deze brief valt verder onder meer het volgende te lezen:
2.8.
Bij e-mail van 31 december 2024 heeft de Staat onder meer als volgt aan Elis bericht:
De Staat heeft daarbij vermeld dat de overeenkomst start per 1 maart 2025 en dat hij zo spoedig mogelijk met Elis in contact wil treden om afspraken te maken over de implementatie.
2.9.
Bij e-mail van 3 januari 2025 heeft Elis onder meer als volgt aan de Staat bericht:
2.10.
Op 14 januari 2025 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de Staat en Elis . Uit het opgemaakte verslag blijkt dat tijdens dit gesprek onder meer het volgende is besproken:
(…)
2.11.
Bij e-mail van 16 januari 2025 heeft de NVWA aan Elis een lijst verstrekt van de op dat moment in omloop zijnde kledingstukken en het totale aantal wasbeurten per type kledingstuk gedurende de periode van week 10 tot en met week 28 van 2024. Elis heeft in reactie op deze e-mail bij e-mail van 23 januari 2025 onder meer als volgt aan de NVWA bericht:
2.12.
De NVWA heeft bij e-mail van 24 januari 2025 onder meer als volgt aan Elis bericht:
"In de bijlage een aantal overzichten van afgelopen jaar en ik zie nu ook zelf dat ik daar de mist mee ben in gegaan bij het berekenen van de aantallen in de aanbesteding.
Het lijkt erop dat ik alles dubbel heb geteld en ik had vooraf ook al een aantal jaren van de KDS-kleding vanaf 2027 meegerekend.
Inderdaad kloppen het aantal van 4910 per week bij lange na niet, excuses daarvoor en wij (ik en [naam 1]) moeten dat op zeer korte termijn samen aan [naam 2] voorleggen hoe nu verder te gaan met de ontstane situatie."
2.13.
Elis heeft de Staat bij e-mail van 24 januari 2025 onder meer als volgt bericht:
"Bedankt voor het toesturen van het gespreksverslag en de aangepaste raamovereenkomst. Wij hebben begrepen dat [naam 2] u heeft geïnformeerd over een substantiële afwijking in de wasaantallen tussen de aanbestedingsuitvraag en de werkelijke aantallen. Het opgegeven wekelijkse aantal bewassingen van 4.910 blijkt in werkelijkheid circa 2.100 stuks per week te bedragen, gemeten over de afgelopen twee weken. Deze afwijking heeft een aanzienlijke impact op de economische grondslag van onze inschrijving en tast daarmee de fundamentele basis van de overeenkomst aan. Gezien deze gewijzigde omstandigheden kunnen wij op dit moment helaas nog geen akkoord geven op de overeenkomst. Wij achten een herziening van de tarieven noodzakelijk om de opdracht onder de huidige voorwaarden uitvoerbaar te houden."
2.15.
Op 28 januari 2025 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen Elis , de Staat en de NVWA. In het door de Staat opgemaakte gespreksverslag valt onder meer het volgende te lezen:
"De heer [naam 3] stelt als oplossing het volgende voor. Bij een lagere afname worden er minimaal 4.500 bewassingen per week in rekening gebracht. Elis Nederland B.V. gaat daarnaast samen met NVWA een programma starten om medewerkers aan te moedigen hun kleding in te leveren en het niet meer zelf te wassen. Bijvangst zou zijn dat er meer inzicht komt in het verbruik. De heer [naam 4] vraagt of bedoeld wordt dat de KDS behoefte nog op de 4.500 moet worden geteld. De heer [naam 5] bevestigt dat. Mevrouw [naam 6] merkt nog op dat er wellicht ook medewerkers kunnen zijn die wegwerpkleding gebruiken. Het niet gebruiken van wegwerpkleding zou dan ook onderdeel kunnen worden van het programma. Ook merkt zij op dat de verwachte personeelsgroei bij NVWA nog een positief effect zal hebben op de cijfers. De heer [naam 4] vraagt NVWA om een reactie op het inlevergedrag van medewerkers van de NVWA. De heer [naam 7] geeft aan dat intern na te moeten gaan. De heer [naam 4] herhaalt dat we in dit overleg geen besluiten nemen, en dat we met elkaar opties verkennen. Daarin vraagt hij of het verhogen van het wastarief met 10%, wat binnen de norm van de wezenlijke wijziging blijft, kan zorgen voor het dekken van de vaste kosten. De heer [naam 5] geeft aan dat dat zeer waarschijnlijk niet het geval zal zijn. De heer [naam 4] vraagt of Elis Nederland B.V. dit wel in haar scenario-uitwerking mee wil nemen. De heer [naam 4] vraagt verder of Elis Nederland B.V. na kan denken welke andere mogelijkheden zij zien voor de 4.500."
2.16.
Elis heeft bij e-mail van 29 januari 2025 onderstaand voorstel aan de Staat en de NVWA gedaan:
2.17.
De Staat heeft bij e-mail van 12 februari 2025 aan Elis bericht dat hij en de NVWA niet met het voorstel van Elis kunnen instemmen. Daarbij heeft de Staat erop gewezen dat in de leidraad geen daadwerkelijke afname is gegarandeerd en dat de werkelijke wasaantallen met de instroom van KDS per 1 december 2026 in lijn komen te liggen met de raming van de wasaantallen. Daarbij heeft de Staat zijn voorstel om de tarieven met 10% te verhogen herhaald.
2.18.
Elis heeft bij e-mail van 21 februari 2025 aan de Staat bericht dat zij onder voorwaarden akkoord kan gaan met het gedane voorstel. Die voorwaarden heeft Elis in deze e-mail onder meer als volgt verwoord:
(…)
2.19.
De Staat heeft op 4 maart 2025 onder meer als volgt aan Elis bericht:

3.Het geschil

3.1.
Elis vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. de Staat te gebieden de met Elis gesloten raamovereenkomst te ondertekenen althans uitvoering te geven aan de aan Elis gegunde Opdracht;
II. de Staat te gebieden met Elis in overleg te treden over de ingangsdatum van de gesloten overeenkomst;
III. de Staat te gebieden de diensten die Elis na de ingangsdatum verricht te vergoeden conform de inschrijfprijzen van Elis , vermeerderd met 10%;
subsidiair:
I. de Staat te gebieden de intrekkingsbeslissing van 4 maart 2025 in te trekken en ingetrokken te houden;
II. de Staat te verbieden de aanbestedingsprocedure opnieuw in te trekken;
III. de Staat te gebieden uitvoering te geven aan de gunningsbeslissing van 31 december 2024;
meer subsidiair:
I. de Staat te verbieden de gunningsbeslissing en/of de aanbestedingsprocedure in te trekken zonder Elis een tender- en implementatiekostenvergoeding van € 17.500,-- aan te bieden, althans zonder met Elis in gesprek te gaan over de vergoeding van de door haar gemaakte tender- en implementatiekosten;
uiterst subsidiair:
I. in goede justitie een passende voorziening te treffen;
zulks in alle gevallen op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert Elis – samengevat – het volgende aan. Ter onderbouwing van haar primaire vorderingen stelt Elis dat met het bericht van de Staat van 31 december 2024 de Opdracht definitief aan haar is gegund en daarmee tussen haar en de Staat een overeenkomst tot stand is gekomen. Uit dit bericht blijkt volgens Elis niet dat de Staat de ondertekening van de raamovereenkomst nog langer als voorwaarde handhaafde voor definitieve gunning althans de totstandkoming van de overeenkomst. Het bestaan van een overeenkomst blijkt volgens Elis daarnaast uit het feit dat overeenstemming bestond over alle essentialia, een aanvang is gemaakt met de implementatie van de overeenkomst en de startdatum van de overeenkomst ondanks de vertraging in de ondertekening niet is verschoven. Ter onderbouwing van haar subsidiaire vorderingen stelt Elis dat de Staat zijn intrekkingsbeslissing van 4 maart 2025 op ondeugdelijke/onjuiste gronden heeft genomen. Volgens Elis heeft de Staat ten onrechte geconcludeerd dat zij wenst af te wijken van haar offerte. Elis stelt dat zij haar aanbod ondanks dat de Staat de omvang van de Opdracht onzorgvuldig heeft geraamd, nog steeds gestand doet. Elis stelt dat zij op basis van de aanbestedingsstukken mocht uitgaan van 4.910 wasbeurten per week onder het huidige contract, te vermeerderen met de wasbeurten vanuit KDS per 1 januari 2027. Meer in het bijzonder stelt Elis dat zij vasthoudt aan de tarieven waarmee zij heeft ingeschreven, vermeerderd met de verhoging van 10% waarover volgens haar met de Staat overeenstemming is bereikt. Volgens Elis is de Staat vanwege de onzorgvuldige raming van de omvang van de Opdracht gehouden de schade die Elis daardoor lijdt te vergoeden. Nu de Staat de gunningsbeslissing en de aanbestedingsprocedure ten onrechte heeft ingetrokken, dient volgens Elis de aanbestedingsprocedure te worden hervat in de stand waarin deze zich ten tijde van die intrekkingsbeslissing bevond. Haar wens om in dat kader parallel aan de uitvoering van de gesloten overeenkomst met de Staat het gesprek te voeren over vergoeding van haar schade, valt volgens Elis niet aan te merken als het niet gestand doen van haar inschrijving. In ieder geval is volgens Elis sprake van een uitzonderlijke situatie waarin de Staat vanwege de onzorgvuldige raming in ieder geval gehouden is haar een tender- en implementatiekostenvergoeding van € 17.500,-- aan te bieden.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In deze kortgedingprocedure staat centraal de vraag of de Staat op 4 maart 2025 gerechtigd was om zowel de gunningsbeslissing als de aanbestedingsprocedure in te trekken. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.2.
De Staat heeft in Bijlage 10B van de Leidraad een indicatie gegeven van het aantal bewassingen per week, te weten 4.910. Volgens de Staat gaat het hier om de gezamenlijke wasbehoefte van de NVWA en KDS, zoals die per december 2026 onder de te sluiten raamovereenkomst zal gelden. Volgens de Staat had in de Leidraad explicieter tot uitdrukking moeten worden gebracht dat de behoefte van 4.910 bewassingen per week pas per december 2026 zal bestaan en dat het aantal afgeroepen bewassingen tot december 2026 lager zal liggen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op dit punt sprake van een transparantiegebrek in de aanbestedingsstukken. Dit gebrek is omvangrijker dan de Staat in deze kortgedingprocedure doet voorkomen. Uit bijlage 10B kan niet worden afgeleid dat – zoals de Staat stelt – het genoemde aantal van 4.910 bewassingen ziet op de gezamenlijke wasbehoefte van de NVWA en KDS per december 2026. In deze bijlage staat immers uitdrukkelijk vermeld het hier gaat om de
‘stand per 1 juli 2024’. Nu de bewassingen voor KDS tot december 2026 onder een andere (met Elis gesloten) lopende overeenkomst plaatsvinden, heeft een normaal oplettende en behoorlijk geïnformeerde inschrijver mogen begrijpen dat het genoemde aantal van 4.910 een indicatie betrof van de wasbehoefte van uitsluitend de NVWA per 1 juli 2024 en dat eerst per december 2026 bovenop dit aantal de bewassingen voor KDS onder de raamovereenkomst zullen worden afgeroepen. Vaststaat dat Elis de aanbestedingsstukken op die wijze heeft begrepen en dat zij dus haar prijsaanbieding als gevolg daarvan niet op een juiste raming heeft kunnen baseren. Onduidelijk is hoe de andere inschrijver, die thans als contractant van de Staat de bewassingen voor de NVWA uitvoert, de aanbestedingsstukken in dit verband bij het opstellen van zijn aanbieding heeft geïnterpreteerd. Dit transparantiegebrek heeft tot gevolg dat de Staat niet op een objectieve en transparante wijze heeft kunnen vaststellen wie van de inschrijvers de inschrijving met de beste prijs-kwaliteit verhouding heeft gedaan. Dit levert in beginsel een grond op voor intrekking van zowel de gunningsbeslissing als de aanbestedingsprocedure.
4.3.
Elis stelt zich op het standpunt dat de Staat op 4 maart 2025 niet (meer) tot die intrekking bevoegd was, omdat op dat moment al een overeenkomst tussen hen was gesloten. In dat standpunt kan Elis niet worden gevolgd. De Staat stelt in de eerste plaats dat van een overeenkomst geen sprake is omdat partijen de opgestelde concept-raamovereenkomst niet hebben ondertekend. Volgens de Staat volgt zowel uit de (inmiddels op onderdelen aangepaste) concept-raamovereenkomst als uit de voorlopige gunningsbeslissing van 10 december 2024 dat ondertekening van de raamovereenkomst een voorwaarde is voor definitieve gunning. De Staat stelt dat hij die voorwaarde na de voorlopige gunningsbeslissing onverkort heeft gehandhaafd, hetgeen Elis onder verwijzing naar onder meer de e-mail van de Staat van 31 december 2024 heeft weersproken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan ook als de ondertekening van raamovereenkomst niet als vormvereiste geldt, het bestaan van de door Elis gesloten overeenkomst niet worden aangenomen.
4.4.
Daartoe is van belang dat – zoals de Staat terecht heeft aangevoerd – partijen ten tijde van de intrekkingsbeslissing nog niet over alle essentialia van de overeenkomst overeenstemming hadden bereikt. Elis heeft immers, nadat zij bekend werd met de onjuiste raming in de aanbestedingsstukken van het aantal wasbeurten, op 24 januari 2025 aan de Staat bericht dat zij vanwege de impact hiervan op de
‘economische grondslag van haar inschrijving nog geen akkoord kan geven op de overeenkomst’en dat zij
‘een herziening van de tarieven noodzakelijk acht’. Vervolgens heeft Elis zowel op 28 als op 29 januari 2025 voorgesteld om vast te leggen dat door haar wekelijks 4.500 bewassingen (exclusief KDS-bewassingen) gefactureerd worden, waarbij iedere bewassing boven dit aantal separaat tegen het afgesproken tarief in rekening zal worden gebracht. De Staat heeft dit voorstel afgewezen en op zijn beurt voorgesteld om de tarieven met 10% te verhogen. Elis stelt dat zij dit voorstel heeft geaccepteerd, maar van een onvoorwaardelijke aanvaarding van dit voorstel is geen sprake geweest. Elis heeft aan haar instemming immers de voorwaarde verbonden dat de Staat haar een schadevergoeding toekent. Gesteld noch gebleken is dat de Staat op enig moment met die voorwaarde heeft ingestemd. Daarmee ontbrak tussen partijen overeenstemming over de prijs/tariefstelling voor de door Elis uit te voeren bewassingen. Nu dit naar niet ter discussie staat één van essentialia van de raamovereenkomst betreft, is de conclusie dat op 4 maart 2025 geen sprake was van een tussen partijen gesloten overeenkomst, die aan intrekking van de gunningsbeslissing en de aanbestedingsprocedure in de weg kan staan. De enkele mededeling van de Staat in de e-mail van 31 december 2024 dat de Opdracht definitief is gegund, is in het licht van het voorgaande onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarmee liggen de primaire vorderingen van Elis voor afwijzing gereed.
4.5.
Elis heeft subsidiair betoogd dat de Staat de intrekkingsbeslissing van 4 maart 2025 niet deugdelijk heeft gemotiveerd en dat die beslissing om die reden moet worden ingetrokken, zulks met de verplichting voor de Staat om de aanbestedingsprocedure te hervatten in de stand waarin deze zich ten tijde van de intrekking bevond. Dit betoog van Elis dient eveneens te worden gepasseerd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat feitelijk juist is de constatering dat Elis haar offerte op het onderdeel prijs niet onverkort gestand wenst te doen. Eveneens vindt steun in de feiten de constatering van de Staat dat partijen zonder succes hebben geprobeerd om ter zake tot nieuwe afspraken te komen. De motivering van de intrekkingsbeslissing is naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel onvolledig, omdat de Staat hierin zijn eigen rol in de totstandkoming van de intrekking volledig onbenoemd laat. Het had de Staat gesierd als hij in de intrekkingsbeslissing had vermeld dat hij in de aanbestedingsstukken een onjuiste raming van het aantal bewassingen heeft opgenomen en dat die onjuiste raming ertoe heeft geleid dat Elis haar aanbieding voor wat betreft prijs niet onverkort gestand doet. Dit vormt echter niet een zodanig gebrek in de motivering dat de intrekkingsbeslissing van 4 maart 2025 niet in stand kan blijven. De subsidiaire vorderingen zijn daarmee evenmin toewijsbaar. In het midden kan bij die stand van zaken blijven of – zoals Elis stelt en de Staat betwist – sprake is van een onzorgvuldige raming.
4.6.
Daarmee resteert de vraag of Elis jegens de Staat aanspraak kan maken op de meer subsidiair door haar gevorderde tender- en implementatiekostenvergoeding van € 17.500,-- althans of Elis kan verlangen dat de Staat met haar in overleg treedt over het toekennen van zo’n vergoeding. Bij de beoordeling van die vordering neemt de voorzieningenrechter het bepaalde in de paragrafen 4.6 en 4.7 van de Leidraad als uitgangspunt. Uit de Leidraad volgt dat een inschrijver in beginsel geen aanspraak kan maken op een vergoeding van kosten die zijn gemoeid met het opstellen en indienen van zijn inschrijving. Slechts in uitzonderlijke gevallen is er ruimte voor een tenderkostenvergoeding. Gelet op het bepaalde in de Leidraad ontbreekt een deugdelijke grondslag voor vergoeding van implementatiekosten. De meer subsidiaire vordering is dan ook niet toewijsbaar voor zover zij betrekking heeft op implementatiekosten. Wat betreft de gevorderde vergoeding van tenderkosten geldt dat sprake is van een geldvordering in kort geding. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden. De Staat heeft gemotiveerd weersproken dat sprake is van een uitzonderlijk geval als bedoeld in paragraaf 4.6 van de Leidraad. Daarbij heeft de Staat erop gewezen dat Elis geen schade lijdt, omdat zij een groot deel van haar inschrijving in het kader van een heraanbesteding opnieuw kan gebruiken. Gelet op dit verweer valt op dit moment niet met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat een bodemrechter de gevorderde tenderkostenvergoeding zal toewijzen. Bovendien heeft Elis geen feiten of omstandigheden gesteld, waaruit kan worden afgeleid dat ter zake uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Een en ander heeft tot gevolg dat ook de gevorderde tenderkostenvergoeding in dit kort geding niet toewijsbaar is. Evenmin kan ten slotte onder die omstandigheden in dit kort geding een verplichting voor de Staat worden aangenomen om met Elis over een tenderkostenvergoeding in gesprek te gaan.
4.7.
Elis is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 714,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,--
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Elis in de proceskosten van € 1.999,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Elis niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Elis in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.